ECLI:NL:RBNHO:2016:3867

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
15/810035-16 en 16-001884
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing verzoek getuigenverhoor in strafzaak

Op 25 maart 2016 diende mr. B.J. de Groot, advocaat te Haarlem, een bezwaarschrift in tegen de afwijzing van de rechter-commissaris om twee verbalisanten te horen in een strafzaak. De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlemmermeer, behandelde het bezwaarschrift op 29 april 2016. De rechtbank oordeelde dat het horen van de verbalisanten niet van belang was voor het vaststellen van relevante feiten in het kader van het onderzoek naar een mogelijk vormverzuim of voor de strafmaat. De rechter-commissaris had eerder op 16 maart 2016 het verzoek tot het horen van de getuigen afgewezen, omdat de onderbouwing van het verzoek niet voldoende was om aan te nemen dat het horen van de getuigen relevant zou zijn voor de zaak. De rechtbank bevestigde deze beslissing en verklaarde het bezwaarschrift ongegrond. De rechtbank benadrukte dat de verklaringen van de verbalisanten niet uitsloten dat de verdachte meerdere keren door de politiehond was gebeten, maar dat dit niet relevant was voor de beslissing in de strafzaak. De rechtbank concludeerde dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn afwijzing had kunnen komen en verklaarde het bezwaarschrift ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige raadkamer
Registratienummer: 16-001884
Parketnummer: 15/810035-16
Uitspraakdatum: 12 mei 2016
Beschikking(ex artikel 182 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 25 maart 2016 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, ingekomen een bezwaarschrift, gedateerd 25 maart 2016, van mr. B.J. de Groot, advocaat te Haarlem en gemachtigde van:
[bezwaarde],bezwaarde,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag te Zwaag,
voor deze gelegenheid domicilie kiezende te (2011 MR) Haarlem, Kenaupark 33, ten kantore van mr. B.J. de Groot, voornoemd.
Het bezwaarschrift is gericht tegen de afwijzende beslissing van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank d.d. 16 maart 2016, inhoudende dat het verzoek tot het horen van een tweetal getuigen is afgewezen.
Op 29 april 2016 is dit bezwaarschrift in raadkamer achter gesloten deuren behandeld.
Bezwaarde is in persoon verschenen en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. B.J. de Groot.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. T.M. Fikkers.
Van het verhandelde ter terechtzitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier van de strafzaak tegen bezwaarde.

2.Ontvankelijkheid van bezwaarde in zijn bezwaarschrift

Bij beschikking van 16 maart 2016 heeft de rechter-commissaris voornoemd verzoek tot het horen van twee getuigen gemotiveerd afgewezen. Namens bezwaarde heeft de raadsvrouw op 25 maart 2016 een bezwaarschrift tegen deze beschikking ingediend. De rechtbank stelt vast dat, overeenkomstig de wettelijke voorschriften, het bezwaarschrift binnen veertien (14) dagen na de beslissing van de rechter-commissaris is ingediend, mitsdien tijdig. Op 7 april 2016 is verdachte gedagvaard in de onderliggende strafzaak. Aangezien het bezwaarschrift voorafgaand aan die datum is ingediend, is er nog geen sprake van een situatie waarin een dergelijk verzoek aan de zittingsrechter voorgelegd had dienen te worden (vgl. ECLI:NL:RBROT:2013:BZ9514). Bezwaarde kan derhalve in zoverre in zijn bezwaarschrift worden ontvangen.
3. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van bezwaarde heeft zich op het standpunt gesteld, dat het bezwaar gegrond dient te worden verklaard, nu het horen van de getuigen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. Daartoe heeft de raadsvrouw allereerst aangevoerd, dat het bezwaarde en de verdediging veel telefoongesprekken en moeite heeft gekost om de letselfoto’s waaruit blijkt dat bezwaarde bij zijn aanhouding driemaal door de politiehond is gebeten, te verkrijgen. Uit de processen-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt niet dat bezwaarde drie keer is gebeten. Voorts volgt uit het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 februari 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:1673), dat de omstandigheden van de aanhouding van een verdachte die is gebeten door een politiehond wel degelijk van belang en maatgevend zijn voor een in de strafzaak te nemen beslissing, te weten de strafmaat. Uit voornoemd vonnis blijkt dat de rechtbank een strafvermindering van één maand gevangenisstraf heeft toegepast. In het kader van een te onderbouwen strafmaatverweer dan wel een beroep op een mogelijk vormverzuim op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient derhalve duidelijkheid te worden verkregen over het aantal keer dat bezwaarde door de politiehond is gebeten en verbalisanten dienen daarover te worden gehoord, aldus de raadsvrouw.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard, nu het horen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing.

5.Oordeel van de rechtbank

De rechter-commissaris heeft in haar afwijzende beslissing d.d. 16 maart 2016 – zakelijk weergegeven – geoordeeld, dat uit de onderbouwing van het verzoek tot het horen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet kan worden opgemaakt dat het horen van die getuigen van belang is voor enige in deze strafzaak uit hoofde van artikel 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Hierbij is volgens de rechter-commissaris van belang dat:
“Uit deze processen-verbaal blijkt dat verbalisanten niet de gehele tijd het zicht op de surveillancehond hebben gehad, nu zowel verdachte als de surveillancehond zich in dicht struikgewas bevonden. Beide verbalisanten relateren dat zij verdachte al hoorden schreeuwen voordat zij verdachte zagen, hetgeen veronderstelt dat hij op dat moment al werd gebeten. Anders dan de raadsman suggereert, wordt nergens gerelateerd dat verdachte maar een keer zou zijn gebeten door de hond. Beide verbalisanten relateren in hun proces-verbaal dat de hondengeleider zich duidelijk kenbaar heeft gemaakt als zijnde werkzaam bij de politie en dat het commando is gegeven aan de hond om los te laten. Welke precieze bewoordingen daarbij zijn gebezigd is naar het oordeel van de rechter-commissaris niet relevant voor enig in de zaak te nemen beslissing.”
In de Memorie van Toelichting bij de Wet versterking positie rechter-commissaris valt in paragraaf 5.2.2.
(Het verrichten van onderzoekshandelingen op verzoek van de verdachte)te lezen dat in de voorgestelde regeling van artikel 182 Sv de rechter-commissaris het daarin bedoelde verzoek afwijst ‘
indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing’. [1]
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris het juiste criterium heeft gehanteerd bij de beoordeling van het verzoek.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de rechter-commissaris in redelijkheid tot de afwijzende beslissing heeft kunnen komen. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Uit de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat zij de verdachte al hoorden schreeuwen voordat zij de verdachte, die zich in het struikgewas bevond, zagen, zodat uit die verklaringen kan worden opgemaakt dat bezwaarde door de politiehond is gebeten. Deze verklaringen sluiten naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat bezwaarde meermalen door de politiehond is gebeten en het precieze aantal beten kan genoegzaam blijken uit de letselfoto’s die bezwaarde op zijn eigen verzoek verstrekt heeft gekregen.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het horen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet van belang is voor het vaststellen van relevante feiten in het kader van het onderzoek naar een mogelijk vormverzuim ex artikel 359a Sv, dan wel met betrekking tot een te voeren strafmaatverweer over de wijze van aanhouding en het letsel dat verdachte aan zijn aanhouding heeft overgehouden. De rechter-commissaris heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat het als getuigen doen horen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in de onderhavige zaak tegen bezwaarde niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing.
De rechtbank is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door:
mr. B.J.G. Leeuw, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. W. Veldhuijzen van Zanten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie en mr. R.J. Meuldijk, griffiers,
en uitgesproken op de openbare raadkamerzitting van donderdag 12 mei 2016.
Mr. B.J.G. Leeuw is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting bij de Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten tot versterking van de positie van de rechter-commissaris, Kamerstukken II, 2009-2010, 32177, nr. 3.