ECLI:NL:RBNHO:2016:3830

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4327
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de woonlandfactor in de kinderbijslag voor een in Indonesië woonachtig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de toepassing van de woonlandfactor bij de kinderbijslag. Eiser, die kinderbijslag ontving voor zijn zoon die in Indonesië woont, betwistte de verlaging van de kinderbijslag naar 70% van het normbedrag op basis van de woonlandfactor. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van deze factor rechtmatig was, gebaseerd op artikel 12 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en artikel 4 van het Verdrag tussen Nederland en Indonesië inzake sociale verzekeringsuitkeringen (NIndV). Eiser voerde aan dat de woonlandfactor ten onrechte was toegepast en dat de kosten van levensonderhoud in Indonesië niet lager zijn dan in Nederland, vooral omdat zijn zoon naar een particuliere school gaat. De rechtbank concludeerde echter dat de bewoordingen van het NIndV geen grond bieden voor het verbieden van de toepassing van de woonlandfactor en dat de vaststelling van de woonlandfactor op 70% niet onjuist was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/4327

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.C. McArthur-Neering),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigden: mr. N. Zuidersma en mr. N.M.W. van der Ent).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de kinderbijslag die aan eiser voor zijn zoon [de zoon] (de zoon) is toegekend gewijzigd en met ingang van 1 januari 2013 met toepassing van de zogenoemde woonlandfactor verlaagd naar 70% van het normbedrag, te weten € 162,90.
Bij besluit van 28 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 1 juli 2012 is in werking getreden de Wet Woonlandbeginsel in de sociale zekerheid. Met deze wet is onder meer in de Algemene Kinderbijslagwet (de AKW) artikel 12 gewijzigd, in het bijzonder het tweede lid. Hierdoor wordt aan rechthebbende wiens kind niet in Nederland, een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel Zwitserland woont, een uitkering verstrekt ter hoogte van een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het (kort samengevat) in Nederland geldende bedrag aan kinderbijslag. Voor Indonesië is dit percentage voor 2013 vastgesteld op 70%. Dit percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar het kind woonachtig is en dat van Nederland, waarbij dat percentage nooit hoger dan 100% kan zijn. Voor de rechthebbende die al voor 1 juli 2012 kinderbijslag ontving, is de ingangsdatum van de wijziging van artikel 12 van de AKW bepaald op 1 januari 2013.
2. Onbetwist is dat eiser op 7 februari 2006 een aanvraag heeft ingediend om toekenning van kinderbijslag voor de zoon en deze aanvraag is ingewilligd. De zoon woont sinds 13 mei 2013 in Indonesië.
3. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte de woonlandfactor heeft toegepast.
Daartoe voert hij aan dat uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) van 12 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4181), waarin is overwogen dat toepassing van het woonlandbeginsel bij de vaststelling van de hoogte van de kinderbijslag in strijd is met artikel 5 van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (het NMV), volgt dat ook artikel 4 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Indonesië inzake de betaling van Nederlandse sociale verzekeringsuitkeringen in Indonesië (het NIndV) toepassing van het woonlandbeginsel verbiedt. Dit betekent dat artikel 12 van de AKW in strijd is met artikel 4 van het NIndV.
Eiser betwist voorts dat de kosten van levensonderhoud in Indonesië lager zijn dan in Nederland. Wellicht is dat zo op het platteland maar niet in de grote stad zoals in dit geval [stad] . De zoon bezoekt een particuliere school. De reden hiervoor is dat de zoon na het voltooien van dit onderwijs makkelijk kan instromen in het Nederlands onderwijssysteem. Indien de zoon naar een openbare school moet, zal dit later in Nederland aanpassingsproblemen geven.
Eiser verzoekt dat aan hem vanaf 13 maart 2013 met terugwerkende kracht volledige kinderbijslag wordt toegekend en bij gegrondverklaring van het beroep schadevergoeding aan hem toe te kennen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 4 van het NIndV een andere inhoud en strekking heeft dan artikel 5 van het NMV en in dit geval de woonlandfactor mag worden toegepast bij de vaststelling van de hoogte van de kinderbijslag. Voorts wordt de toegekende kinderbijslag volledig en zonder beperkingen aan eiser uitbetaald en doet strijd met artikel 4 van het NIndV zich niet voor, aldus verweerder.
5. Partijen zijn in de eerste plaats verdeeld over de uitleg van artikel 4 van het NIndV.
5.1.
Ingevolge artikel 4 van het NIndV is elke bepaling van de Nederlandse wetgeving die de betaling van een uitkering beperkt uitsluitend op grond van het feit dat de uitkeringsgerechtigde of zijn gezinslid woont buiten of zich niet bevindt op het grondgebied van Nederland, niet van toepassing op uitkeringsgerechtigden of hun gezinsleden die leven of wonen in Indonesië.
Ingevolge artikel 5 van het NMV kunnen de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid, bij ouderdom of aan nabestaanden, de uitkeringen bij overlijden en de kinderbijslagen verkregen op grond van de wettelijke regelingen van een van de Verdragsluitende Partijen, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of het kind woont op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan die op het grondgebied waarvan het orgaan dat de uitkering verschuldigd is, zich bevindt.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de bewoordingen van beide bepalingen verschillen. Anders dan artikel 5 van het NMV bieden de bewoordingen van artikel 4 van het NIndV geen grond voor het oordeel dat het verminderen van de kinderbijslag op grond van het woonland van het betreffende kind is verboden.
5.3.
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of toepassing van de woonlandfactor in strijd is met doel en strekking van artikel 4 van het NIndV.
5.4.
Uit de toelichtende nota bij het NIndV (Staten-Generaal, vergaderjaar 1999–2000, 27 284, nrs. 343 en 1) blijkt het volgende.
Op 1 januari 2000 zijn de Wet beperking export uitkeringen en de Wijzigingswet beperking export uitkeringen in werking getreden. Op grond van deze wetten heeft de verzekerde geen recht op een sociale verzekeringsuitkering gedurende de periode dat hij, of degene ten behoeve van wie de uitkering wordt verstrekt, niet in Nederland woont. Dit geldt evenwel niet, indien de betrokkene woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op uitkering kan bestaan.
Achtergrond van deze wetgeving is de omstandigheid dat de rechtmatigheid van de uitkeringen die over de grens worden verstrekt, niet afdoende kan worden gewaarborgd. De uitvoeringsorganen beschikken dikwijls niet over de mogelijkheden om buiten Nederland de voor de uitvoering van de sociale verzekeringen noodzakelijke verificaties en controles te verrichten zoals die ook in Nederland plaatsvinden. Het doel van de Wet beperking export uitkeringen is om de rechtmatigheid van de uitkeringen te verbeteren door de handhaafbaarheid van de sociale verzekeringswetten te versterken. Het middel hiertoe is om met de landen
waar Nederlandse uitkeringen worden betaald, bij verdrag afspraken te maken die ten aanzien van dat land de handhaafbaarheid van de sociale verzekeringswetten, en daardoor de rechtmatigheid van de uitkeringen, verbeteren. Hiertoe behoren tevens afspraken die de
terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen vergemakkelijken.
Op grond van de wet kunnen uitkeringen alleen worden geëxporteerd naar de landen waarmee bij verdrag afspraken over handhaving bestaan.
Voorts is bij de artikelen 2 en 3 vermeld dat onder de (personele) werkingssfeer van het verdrag vallen de uitkeringsgerechtigden en hun gezinsleden die op het grondgebied van Indonesië wonen of verblijven. Onder gezinslid moet onder meer worden begrepen het kind in verband met de kinderbijslag op grond van de AKW.
Bij de toelichting op artikel 4 wordt voorts vermeld dat deze bepaling de exportbeperking opheft van de Wet beperking export uitkeringen. De voor het recht op uitkering geldende wettelijke eis dat de uitkeringsgerechtigde of zijn gezinslid in Nederland moet wonen, geldt
niet voor de in Indonesië wonende uitkeringsgerechtigden en hun gezinsleden.
5.5.
De totstandkomingsgeschiedenis van het NIndV als weergegeven in 5.4, biedt geen grond voor het oordeel dat met artikel 4 van het NIndV is beoogd het verminderen van de kinderbijslag op grond van het woonland van het betreffende kind te verbieden.
5.6.
In aanmerking genomen de bewoordingen van artikel 4 van het NIndV en de totstandkomingsgeschiedenis van dat verdrag en die bepaling, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 4 van het NIndV er niet aan in de weg staat dat de woonlandfactor wordt toegepast. Voor het oordeel dat artikel 12 van de AKW in strijd is met artikel 4 van het NIndV bestaat geen grond.
Het betoog faalt.
6. De rechtbank stelt verder vast dat eiser niet heeft onderbouwd dat de vaststelling van de woonlandfactor op 70% een onjuiste weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van Indonesië en dat van Nederland. De vaststelling van de woonlandfactor geschiedt met behulp van economische kerncijfers zoals de koopkrachtpariteit. De koopkrachtpariteit tussen twee landen geeft aan wat de wisselkoers tussen twee valuta’s is zodanig, dat het mogelijk is om met een bepaald bedrag dezelfde producten en diensten te kopen in beide landen. Het gaat om een internationaal algemeen geaccepteerde indicator, die periodiek door de Wereldbank wordt gepubliceerd en die voldoende betrouwbaar wordt geacht om de kostenverschillen tussen landen naar algemeen aanvaarde objectieve maatstaven uit te drukken. Dat de kosten voor eiser in Indonesië hoger uitvallen dan gemiddeld omdat de zoon in [stad] woont en een particuliere school bezoekt, is het gevolg van de keuzes die door eiser zelf zijn gemaakt en die voor zijn rekening moeten blijven. De door eiser gemaakte keuzes bieden geen grond voor het oordeel dat de woonlandfactor op onjuiste wijze is vastgesteld dan wel in het geval van eiser ten onrechte is toegepast.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond. Derhalve bestaat geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding zoals door eiser verzocht.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, voorzitter, mr. W.J.A.M. van Brussel en mr. M.J.C. Beerse, leden, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.