In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 april 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. S.F.J. Smeets. Het verzoek was gericht tegen de rechters M.J.M. Verpalen (voorzitter), H.A. Stalenhoef en D. Gruijters, in het kader van een strafzaak waarin de verzoeker werd beschuldigd van deelneming aan een criminele organisatie en het doen van een valse aangifte. De wrakingskamer oordeelde dat de door de rechters genomen beslissingen procesbeslissingen zijn, die niet inhoudelijk door de wrakingskamer kunnen worden beoordeeld. De wrakingskamer benadrukte dat alleen in uitzonderlijke gevallen, waarin de motivering van een procesbeslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid oplevert, een wrakingsverzoek kan worden toegewezen. In dit geval was er geen sprake van zodanige omstandigheden. De verzoeker had op 5 april 2016 ter terechtzitting de wraking verzocht, omdat hij meende dat de rechters partijdig waren. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat de rechters jegens hem een vooringenomenheid koesterden. De beslissing van de rechters om de behandeling van de zaak voort te zetten, ondanks de niet-naleving van de betekeningstermijn van de dagvaarding, werd als niet onbegrijpelijk beschouwd. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en beval de voortzetting van de hoofdzaak.