ECLI:NL:HR:2011:BO5251
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid cassatieberoep en uitreiking dagvaarding in persoon
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2011 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. Het beroep was ingesteld door de verdachte, die op dat moment gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Breda, locatie De Boschpoort'. De advocaat van de verdachte, mr. E. Maessen, had middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal, Hofstee, concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn beroep.
De Hoge Raad beoordeelde de ontvankelijkheid van het beroep aan de hand van de akte van uitreiking die aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep was gehecht. Deze akte vermeldde dat de dagvaarding op 30 juni 2009 aan de verdachte was uitgereikt, die op dat moment om andere redenen gedetineerd was. De akte bevatte geen handtekening voor ontvangst, maar er stond wel een handgeschreven aantekening dat de dagvaarding 'wel uitgereikt, niet getekend' was. De Hoge Raad oordeelde dat, volgens artikel 588, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, een handtekening voor ontvangst niet vereist is voor de rechtsgeldigheid van de uitreiking.
Op basis van de inhoud van de akte concludeerde de Hoge Raad dat de uitreiking in persoon had plaatsgevonden. Gevolg hiervan was dat de verdachte, ingevolge artikel 432, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, niet in het beroep kon worden ontvangen. De Hoge Raad verklaarde de verdachte dan ook niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep. Dit arrest is gewezen door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche.