ECLI:NL:RBNHO:2016:3420

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2946
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
  • M.P. de Valk
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak tegen PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. J.M.C. Niederer, en verweerder, N.V. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland, vertegenwoordigd door drs. A. Bruinekool. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door PWN op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank heeft onderzocht of PWN kan worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat PWN geen bestuursorgaan is, omdat het geen krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is en er geen openbaar gezag aan PWN is toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat PWN een private onderneming is die zichzelf bedruipt en geen subsidies ontvangt. Hierdoor is de rechtbank niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep van eiser. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/2946

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer),
en

N.V. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland, verweerder.

Procesverloop

Bij brief/faxbericht van 12 april 2015 heeft gemachtigde Niederer verweerder namens eiser in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur verzocht om openbaar te maken voor een ieder en hem toe te zenden alle documenten die betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid, zijnde de beschikking met nummer [#] . Onder het verzoek wordt in ieder geval en niet beperkt tot de voorgenoemde aangelegenheid begrepen:
- de voor- en achterzijde van de aankondiging van de beschikking / mini-pv, een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal of een daarop gelijkend document zoals het overzicht zaakgegevens Mulder;
- alle aktes en pv’s van beëdiging, alsook het besluit van aanstelling en de eventuele wijzigingsbesluiten van de betrokken opsporingsambtenaren;
- de akte van opsporingsbevoegdheid van de betrokken opsporingsambtenaren, de documenten die zien op scholing en bekwaamheid, een kopie identiteits- en legitimatiebewijs voor de uitgeoefende functie;
- andere documenten waarvan u bekend is dat deze betrekking hebben op de genoemde bestuurlijke aangelegenheid, zoals foto’s of videomateriaal.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2016. De zaak is daar gelijktijdig behandeld met de zaak geregistreerd onder nummer 14/497. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde drs. A. Bruinekool.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of verweerder kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Indien daarvan geen sprake is, is zij niet bevoegd van het beroep van eiseres kennis te nemen.
3.1
Vast staat dat N.V. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland (hierna: PWN) geen krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
3.2.1
In de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 17 september 2014 (gepubliceerd onder ECLI:NL:RVS:2014: 3379 en 3394) heeft de Afdeling verduidelijkt wanneer een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon moet worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Op grond van dit artikel is een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon een bestuursorgaan als dat orgaan met openbaar gezag is bekleed. Daarvoor is bepalend of aan dat orgaan een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend. Openbaar gezag kan in beginsel slechts bij wettelijk voorschrift worden toegekend. Als een daartoe strekkend wettelijk voorschrift ontbreekt, is een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan. Bij organen van privaatrechtelijke rechtspersonen die geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekken, kan zich evenwel een uitzondering op deze regel voordoen, waardoor die organen toch bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb zijn. Deze uitzondering doet zich voor als aan twee cumulatieve vereisten is voldaan.
Het eerste vereiste is dat de inhoudelijke criteria voor het verstrekken van geldelijke uitkeringen of voorzieningen in beslissende mate worden bepaald door een of meer bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb (hierna: het inhoudelijke vereiste). Dat bestuursorgaan of die bestuursorganen hoeven geen zeggenschap te hebben over een beslissing over een verstrekking in een individueel geval.
Het tweede vereiste is dat de verstrekking van deze uitkeringen of voorzieningen in overwegende mate, dat wil zeggen in beginsel voor twee derden of meer, wordt gefinancierd door een of meer bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb (hierna: het financiële vereiste).
Verder geldt dat het bestuursorgaan dat of de bestuursorganen die in beslissende mate de criteria bepalen in de zin van het inhoudelijke vereiste, niet noodzakelijkerwijs dezelfde hoeven te zijn als het bestuursorgaan dat of de bestuursorganen die de verstrekking in overwegende mate financieren in de zin van het financiële vereiste.
3.2.2
De rechtbank stelt allereerst vast dat in de Drinkwaterwet noch in andere gerelateerde wetgeving aan PWN openbaar gezag is toegekend. PWN is voorts een private onderneming. Zij is in 1990 verzelfstandigd. De omstandigheid dat de aandelen van PWN voor 100% in eigendom zijn van de provincie Noord-Holland maakt niet dat PWN vanuit de provincie wordt gefinancierd; zij bedruipt zichzelf uit watergelden, alsmede pacht, erfpacht en toegangskaarten voor het duingebied. Sinds het jaar 2000 worden er ook geen subsidies meer verstrekt aan PWN. Naar het oordeel van de rechtbank wordt aan het financiële vereiste dan ook niet voldaan.
3.2.3
Ook aan het inhoudelijk vereiste wordt niet voldaan. Weliswaar moeten veel besluiten ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Raad van Commissarissen, maar hierin is de provincie niet vertegenwoordigd . De commissarissen zijn voorts externen die op basis van hun deskundigheid worden benoemd. Van het in beslissende mate bepalen van de inhoudelijke criteria voor het verstrekken van geldelijke uitkeringen of voorzieningen door een of meer bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is dan ook geen sprake.
3.2.4
Gelet op het voorgaande is PWN niet aan te merken als een bestuursorgaan.
4.1
Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij het Wob-verzoek weliswaar heeft gericht aan PWN maar dat het had moeten worden aangemerkt als een Wob-verzoek gericht aan de bijzondere opsporingsambtenaar (BOA) per adres PWN. Hij wijst er in dat verband op dat de BOA een bestuursorgaan is in de zin van hoofdstuk 5 van de Awb, maar dat hij het Wob-verzoek niet kon sturen aan de boswachter die als BOA was opgetreden omdat hij zijn naam niet kende en ook niet wist op welk adres hij te bereiken was. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn stelling dat de BOA bestuursorgaan is op een drietal uitspraken van de Afdeling.
4.2.1
De rechtbank ziet in de door eiser opgestelde stukken – het verzoek, de ingebrekestelling en het beroepschrift – geen enkele aanwijzing voor de juistheid van de stelling dat het Wob-verzoek was bedoeld als te zijn gericht aan de BOA zelf, per adres PWN en niet als een verzoek gericht aan PWN. Te minder nu in het beroepschrift juist is gesteld door eiser dat niet in geschil kan zijn dat de Wob eveneens van toepassing is op PWN omdat aan dit orgaan handhavingstaken zijn opgedragen en het dus een handhavende rol speelt in het publieke domein. Voor deze taken is PWN aan te merken als een bestuursorgaan, aldus eiser.
4.2.2
Voor zover op grond van de uitspraken van 28 april 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM2648) en 26 september 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX8239) zou moeten worden geconcludeerd dat de in de onderhavige casus bedoelde BOA zelfstandig als een bestuursorgaan moet worden aangemerkt, volgt uit deze uitspraken niet dat PWN het aan haar gerichte Wob-verzoek had moeten aanmerken als te zijn gericht aan deze BOA, per adres PWN. Daarbij heeft ook te gelden dat op PWN geen doorzendplicht rust.
De rechtbank overweegt verder dat reeds nu PWN niet is aan te merken als een bestuursorgaan de door eiser aangehaalde uitspraak van 11 juli 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX1061) niet op de onderhavige situatie van toepassing is.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek niet kan worden geacht te zijn gericht aan de BOA, per adres PWN. Nu PWN voorts niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt, is de rechtbank niet bevoegd kennis te nemen van het door eiser tegen het uitblijven van een reactie door PWN op het verzoek van 30 juni 2015 ingestelde beroep.
6. De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, en mr. M.P. de Valk en mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.