In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil over een ontheffing die was verleend aan Tata Steel IJmuiden B.V. voor het doden van meeuwenjongen, het opzettelijk verontrusten en het verwijderen van nesten en eieren van de zilvermeeuw, kleine mantelmeeuw en stormmeeuw. De ontheffing was verleend door de gedeputeerde staten van Noord-Holland op basis van artikel 68 van de Flora- en Faunawet. Eisers, de Vereniging Vogelwerkgroep Midden-Kennemerland en de Samenwerkende Vogelwerkgroepen Noord-Holland, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de gedeputeerde staten, omdat zij van mening zijn dat de ontheffing te ruim was opgesteld en dat er geen noodzaak was voor het doden van de vogels.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontheffing niet voldoet aan de wettelijke vereisten, omdat de methode van cervicale dislocatie niet als wettelijk voorgeschreven middel is aangewezen. De rechtbank oordeelt dat het gebruik van deze methode voor het doden van de meeuwen niet is toegestaan, omdat het niet expliciet in de wet is opgenomen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat de gedeputeerde staten binnen zes weken een nieuw besluit moeten nemen, waarbij zij rekening moeten houden met de overwegingen in deze uitspraak.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers recht hebben op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, omdat hun beroep gegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het verlenen van ontheffingen en de noodzaak om de wettelijke kaders te respecteren bij het doden van beschermde diersoorten.