ECLI:NL:RBNHO:2016:2365

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4266
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ziektewetuitkering na bezwaar van ex-werkgever en herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de ziektewetuitkering. Eiser, die als pijpfitter werkzaam was, was na een bedrijfsongeval op 2 oktober 2013 ziek uitgevallen. Het UWV had hem aanvankelijk een ziektewetuitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in het kader van de Ziektewet (ZW) op 17 augustus 2015, werd vastgesteld dat eiser in staat werd geacht meer dan 65% van het maatmanloon te verdienen. Dit leidde tot de herroeping van het eerdere besluit en de beëindiging van de uitkering per 24 augustus 2015.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het UWV ten onrechte de maatstaf van de eerstejaars beoordeling had toegepast in plaats van te toetsen of hij geschikt was voor zijn arbeid als pijpfitter. De rechtbank oordeelde dat het UWV de juiste maatstaf had gehanteerd, zoals ook blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de wetgeving. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende had toegelicht dat de klachten van eiser geen aanleiding gaven voor meer beperkingen dan reeds waren aangenomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ziektewetuitkering rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/4266

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.U.J. Hopman),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. de Haan).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij] B.V.,te Groningen, gemachtigde: [A] .

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser niet meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen en zijn uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) voortgezet.
Bij besluit van 17 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van derde-partij gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij vastgesteld dat eiser in staat wordt geacht meer dan 65% van het maatmanloon te verdienen, het primaire besluit herroepen en beslist dat eiser per 24 augustus 2015 geen recht meer heeft op een ziektewetuitkering.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser had een tijdelijk dienstverband bij derde-partij (hierna: [derde partij] ) als pijpfitter. Door een bedrijfsongeval is eiser op 2 oktober 2013 ziek uitgevallen en heeft verweerder hem per die datum een ziektewetuitkering toegekend. [derde partij] is eigenrisicodrager voor deze ziektewetuitkering.
1.2.
Na de eerstejaars ziektewet-beoordeling, heeft verweerder bij besluit van 6 augustus 2014 vastgesteld dat eiser niet kan werken en beslist dat de ziektewetuitkering ongewijzigd wordt voortgezet. In het rapport van de verzekeringsarts van 1 augustus 2014 is opgenomen dat het bot van het bij het bedrijfsongeval gebroken been nog nauwelijks belastbaar is en er geen benutbare mogelijkheden zijn. De verzekeringsarts verwacht een sterke verandering binnen drie maanden.
1.3.
Op 22 december 2014 heeft [derde partij] een aanvraag Toetsing Verbetering Belastbaarheid Tweede Ziektejaar (hierna: tweedejaars beoordeling) bij verweerder ingediend. Eiser is in dit kader op 2 februari 2015 opnieuw onderzocht door een verzekeringsarts van verweerder. De verzekeringsarts heeft per dezelfde datum een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin beperkingen zijn opgenomen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. De arbeidsdeskundige van verweerder heeft in zijn rapport van 16 februari 2015 geconcludeerd dat eiser niet geschikt is voor zijn werk als pijpfitter (de maatmanfunctie) en dat er geen functies geduid kunnen worden voor (andere) gangbare arbeid. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. [derde partij] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 9 juli 2015 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Eiser is bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft zijn klachten, beperkingen en behandelingen toegelicht. Eiser is aansluitend door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) van verweerder onderzocht. De verzekeringsarts B&B ziet aanleiding om af te wijken van de beoordeling van de primaire verzekeringsarts. In de FML vervallen de beperkingen voor zitten en zitten tijdens het werk. De toelichting bij het frequent zware lasten hanteren wordt aangepast. Bij rapport van 21 juli 2015 heeft de arbeidsdeskundige B&B van verweerder vervolgens geconcludeerd dat eiser per 16 februari 2015 met voor hem geschikte functies meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen. Op 23 juli 2015 heeft verweerder eiser bericht voornemens te zijn het besluit van 18 februari 2015 te wijzigen in die zin dat eiser per 24 augustus 2015 geen recht meer op een ziektewetuitkering heeft. Eiser heeft op 6 augustus 2015 zijn zienswijze tegen dit voorgenomen besluit kenbaar gemaakt. Bij rapportages van 10 augustus 2015 onderscheidenlijk 12 augustus 2015 hebben de verzekeringsarts B&B en de arbeidsdeskundige B&B geconcludeerd dat de zienswijze van eiser geen aanleiding geeft om hun eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts B&B en de arbeidsdeskundige B&B.
2.1.
Bij de beoordeling van deze zaak de volgende wetgeving van belang.
2.2.
Artikel 19 van de Zw bepaalt, voor zover hier van belang, dat de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht heeft op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde. Ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft wordt onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
2.3.
Artikel 19aa van de Zw bepaalt, voor zover hier van belang, dat de verzekerde, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht heeft op ziekengeld, indien de verzekerde ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 van de Zw en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder maatmaninkomen wordt verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder bij de tweedejaars beoordeling ten onrechte de maatstaf van de eerstejaars beoordeling van artikel 19aa van de Zw heeft toegepast. Verweerder had bij de tweedejaars toetsing slechts mogen toetsen of eiser geschikt was voor zijn arbeid als pijpfitter en niet, zoals verweerder heeft gedaan, voor algemene arbeid. Eiser verwijst hierbij naar de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel waarmee artikel 19aa van de Zw is ingevoerd, naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en naar een uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:RBLIM:2015:8495).
4. Verweerder heeft in beroep een nader rapport van de arbeidsdeskundige B&B van 16 oktober 2015 overgelegd. De arbeidsdeskundige B&B licht daarin toe dat hij zijn heroverweging heeft gedaan overeenkomstig het standpunt van eiser dat terug moet worden gevallen op de “normale maatstaf”. De arbeidsdeskundige B&B is, net als de primaire arbeidsdeskundige, bij zijn herbeoordeling uitgegaan van de maatman, in dit geval pijpfitter.
5. [derde partij] heeft zich aangesloten bij het verweer van verweerder, met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de te hanteren maatstaf voor de beoordeling in het kader van de ziektewet na het eerste ziekte jaar, in de Memorie van Toelichting bij het voorstel tot de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (kamerstuk 33241, nummer 3, Tweede Kamer vergaderjaar 2011-2012), onder paragraaf 3.2, onder meer het volgende is opgenomen.

Bij het nieuwe ZW-criterium wordt de ongeschiktheid tot werken – na het eerste ziektejaar – niet langer uitsluitend gebaseerd op de vraag of de vangnetter zijn laatstelijk verrichte werk nog kan verrichten, maar wordt de ongeschiktheid tot werken beoordeeld op basis van het wel of niet kunnen verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid. (…)
Het nieuwe ZW-criterium gaat na het eerste ziektejaar gelden. (…)
Na één jaar wordt in het kader van de re-integratieverplichting – op grond van artikel 30, van de ZW – alle arbeid als passende arbeid beschouwd. In lijn met deze bestaande re-integratieverplichting wordt met dit wetsvoorstel geregeld dat na één jaar ook bij de beoordeling van het recht op ZW wordt getoetst of iemand algemeen geaccepteerde arbeid kan verrichten.”
6.2.
Uit de Memorie van Toelichting blijkt aldus dat bij een herbeoordeling in het kader van de ziektewet, na het eerste jaar, het UWV de arbeidsongeschiktheid van verzekerde dient te toetsen aan algemeen geaccepteerde arbeid en niet slechts aan de laatst verrichte arbeid. De tekst van artikel 19aa van de Zw en de Memorie van Toelichting daarop bevatten geen aanknopingspunten voor het standpunt van eiser dat dit criterium uitsluitend geldt bij de eerstejaars beoordeling en dat daarna weer moet worden teruggegrepen op de laatst verrichte arbeid. Verweerder heeft dan ook de juiste maatstaf gehanteerd. Dat de arbeidsdeskundige B&B in zijn nader rapport van 16 oktober 2015 heeft verwezen naar pijpfitter als maatman, kan niet worden opgevat als een bevestiging van het standpunt van eiser hierover. De rechtbank begrijpt dat de arbeidsdeskundige B&B slechts heeft willen verwijzen naar het laatst verrichte werk van eiser als de te hanteren maatman. De arbeidsdeskundige B&B heeft ten opzichte van deze maatman (pijpfitter) vervolgens met de geduide functies (zijnde algemeen geaccepteerde arbeid; de maatstaf) de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser bepaald.
6.3.
In de door eiser aangehaalde uitspraak van de CRvB van 30 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4920) wordt eveneens onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting geoordeeld dat voor het vaststellen van de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar zoveel mogelijk aangesloten wordt bij de huidige (uitvoerings-) systematiek van de Wet WIA, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit. Voorts wordt ook in de door eiser aangehaalde uitspraak van de rechtbank Limburg deze maatstaf gehanteerd. De rechtbank leest in deze uitspraken geen bevestiging van het standpunt van eiser. Deze beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.
7.1.
Wat betreft de medische beoordeling stelt eiser dat de verzekeringsarts B&B onvoldoende heeft gemotiveerd op welke grond zij in de FML een aantal beperkingen, zoals het zitten tijdens het werk, heeft laten vervallen. Omdat het drainagesysteem van het been van eiser verstoord is, dient eiser afwisselend te kunnen zitten, staan en lopen. De klachten betreffen inmiddels ook beide benen van eiser. Op de hoorzitting in bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B voorts bevestigd dat eiser niet kan autorijden. Omdat eiser inmiddels klachten heeft aan beide benen en niet kan autorijden had de verzekeringsarts B&B niet zonder meer beperkingen mogen schrappen. Onder deze omstandigheden had dat extra gemotiveerd moeten worden. Eiser heeft in beroep ook een bericht van zijn behandelend chirurg van 23 oktober 2015 overgelegd.
7.2.
Verweerder heeft een nader rapport van de verzekeringsarts B&B van 30 november 2015 overgelegd. De verzekeringsarts B&B stelt vast dat de behandelend chirurg de diagnose oppervlakkige veneuze insufficiëntie heeft gegeven en hiervoor steunkousen heeft voorgeschreven. Deze diagnose past bij het klinisch beeld waar de verzekeringsarts B&B rekening mee heeft gehouden bij haar beoordeling. Langdurig staan is daarbij beperkt. Zitten is niet beperkt, de steunkousen zouden dit compenseren. Er is geen sprake van post-trombose-syndroom en eiser kan dan ook autorijden. De verzekeringsarts B&B ziet in de informatie van de chirurg geen aanleiding haar eerder ingenomen standpunt aan te passen.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts B&B voldoende toegelicht dat klachten aan beide benen van eiser niet leiden tot meer beperking dan die welke reeds zijn aangenomen. Voorts biedt het dossier geen aanknopingspunten dat de verzekeringsarts B&B toezeggingen heeft gedaan over het niet kunnen autorijden van eiser. Evenmin bevat het dossier aanknopingspunten voor de stelling dat de klachten van eiser aan beide benen leiden tot een beperking met betrekking tot autorijden. Voorts heeft de verzekeringsarts B&B in haar rapport in bezwaar van 9 juli 2015 opgenomen dat eiser op de hoorzitting heeft verklaard dat hij tot 10 kilo kan tillen “
dus boodschappen en een kratje bier zijn voor hem geen probleem”. Op grond van deze verklaring heeft de verzekeringsarts B&B de toelichting bij frequent zware lasten hanteren aangepast (van maximaal 5 kilo naar maximaal 10 kilo). Verder heeft de verzekeringsarts B&B vastgesteld dat eiser gedurende de hoorzitting geen last heeft van langdurig zitten. De verzekeringsarts B&B heeft eiser vervolgens lichamelijk onderzocht en geconcludeerd dat ook gezien het klinisch beeld van eiser er onvoldoende medische grond is om een beperking voor het zitten op te nemen en heeft de verzekeringsarts B&B de daarmee samenhangende beperkingen laten vallen.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B het schrappen van een aantal beperkingen voldoende heeft toegelicht. Eiser heeft niet met objectieve gegevens de bevindingen van de verzekeringsarts B&B weersproken. Dat eiser mogelijk wel last had van het langdurig zitten tijdens de hoorzitting maakt dat niet anders. Bij de beoordeling in deze zaak gaat het immers om (medisch) objectief vast te stellen beperkingen. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om de resultaten van een nader orthopedisch onderzoek van de beenklachten van eiser af te wachten, nu het dossier een recente diagnose van de behandelend chirurg bevat en de verzekeringsarts B&B heeft gemotiveerd waarom deze informatie geen aanleiding geeft tot het aannemen van meer beperkingen.
8.1.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de schildklierafwijking van eiser en de daarmee samenhangende hartklachten. Door de beenklachten heeft eiser voorts evenwichtsproblemen en dient hiervoor een beperking op het persoonlijk functioneren te worden opgenomen. Eiser heeft als gevolg van kanker maar één nier, waardoor hij sneller vermoeid is. De rechtbank stelt vast dat eiser ten aanzien van deze medische klachten, geen stukken heeft overgelegd. Ter zitting heeft eiser verklaard zich met betrekking tot deze gronden te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.
De verzekeringsarts heeft bij zijn beoordeling de schildklierklachten betrokken. In het rapport van de verzekeringsarts is het gebruik van schildkliermedicijnen opgenomen en heeft de verzekeringsarts op grond van informatie van eiser vastgesteld dat eiser thans geen klachten ervaart. De verzekeringsarts B&B heeft blijkens haar rapport in bezwaar de hartklachten van eiser bij haar beoordeling betrokken. Zij stelt dat zware belasting van eiser niet gewenst is, maar dat dit reeds wordt ondervangen door de bestaande beperkingen in de FML. Wat betreft de evenwichtsklachten heeft de verzekeringsarts B&B in beroep nader toegelicht dat met betrekking tot de stabiliteit van het rechterbeen van eiser beperkingen zijn aangenomen voor klimmen en traplopen. Voor meer beperkingen ziet de verzekeringsarts B&B geen medische noodzaak. Ook de chirurg van eiser stelt alleen dat sprake is van een beperking voor langdurig staan en tillen. Met betrekking tot de vermoeidheidsklachten omdat eiser maar één nier heeft, stelt de verzekeringsarts B&B dat het hebben van één (functionerende) nier geen gevolgen heeft voor het normaal functioneren en dat eiser met deze enkele nier ook fulltime heeft gewerkt. De rechtbank acht hiermee voldoende toegelicht dat de schildklierklachten, evenwichtsproblemen en vermoeidheidsklachten niet leiden tot meer beperkingen van eiser dan thans zijn aangenomen.
9. Gelet op het hiervoor overwogene kan de medische grondslag van het bestreden besluit standhouden.
10.1.
Wat betreft het arbeidskundig oordeel heeft eiser voorts gesteld dat niet alle geduide functies voor hem in aanmerking komen. De functie calculator vereist drie jaar ervaring in de schoonmaakbranche of facilitair bedrijf. Eiser beschikt niet over die ervaring. Voorts kennen twee van de geduide functies een omvang van meer dan 40 uur per week. In de functie van chauffeur moet ook ’s nachts gereden worden. Deze functies zijn ook niet geschikt voor eiser.
10.2.
In beroep heeft de arbeidsdeskundige B&B nader toegelicht dat hij abusievelijk in zijn rapport heeft opgenomen dat eiser beschikt over niveau MBO-4. In dat geval bestaat een ervaringseis. Eiser beschikt echter over een MBO-diploma en heeft derhalve opleidingsniveau 5 en hoeft niet aan de ervaringseis van de functie van calculator te voldoen. Ten aanzien van de omvang van de functies stelt de arbeidsdeskundige B&B dat geen urenbeperking is opgenomen.
10.3.
De rechtbank acht met het voorgaande de geschiktheid van eiser voor de functie calculator voldoende toegelicht. Nu uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen volgt dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de verzekeringsarts B&B de beperkingen van eiser heeft onderschat, ook niet ten aanzien van de te werken uren, heeft de arbeidsdeskundige B&B op goede gronden geen rekening gehouden met de omvang van de geduide functies. De arbeidsdeskundige grondslag kan gelet op het voorgaande eveneens standhouden.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser en [derde partij] bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. van Wees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.