Overwegingen
1. De rechtbank verwijst voor de relevante feiten naar procedure met het kenmerk AWB 15/1141 ZW.
2. Op 3 maart 2015 heeft eiseres zich, terwijl zij van verweerder een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld. Op 31 maart 2015 is eiseres medisch onderzocht door verzekeringsarts [naam], waarna verweerder de onder ‘Procesverloop’ beschreven besluiten heeft genomen.
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres vanaf
16 januari 2015 geen aanspraak kan maken op een uitkering krachtens de ZW.
4. Eiseres is het met dit besluit niet eens. Eiseres betwist dat zij vanaf 16 januari 2015 in staat is de door de arbeidsdeskundige geduide functies te verrichten. Eiseres is van mening dat dit redelijkerwijs van haar niet kan worden verlangd. Eiseres kampt al jaren met ernstige pijnklachten aan haar voeten en is sedert de laatste maanden bekend met progressieve gewrichtsklachten. Voorts is sprake van psychische klachten en is eiseres noodgedwongen aangewezen op slaapmedicatie. Eisers verwijst naar haar actueel medicatiegebruik alsmede naar informatie van haar behandelend orthopedisch chirurg en reumatoloog.
5. In dit geding dient aan de hand van de beroepsgronden de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Bij deze beoordeling neemt de rechtbank als uitgangspunt dat het primair aan verweerder is de medische feiten in het geding te brengen, die de correctheid van het bestreden besluit onderbouwen. Als verweerder hierin is geslaagd, is het aan eiseres om met medische (en/of andere) gegevens twijfel te wekken over de correctheid van die medische grondslag. Daarbij kan de rechtbank geen gewicht hechten aan hoe eiseres zelf haar klachten ervaart. Voorts geldt als uitgangspunt dat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen van de door hem ingeschakelde (bezwaar)verzekeringsarts. Dit is anders wanneer het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts niet zorgvuldig of niet volledig is geweest dan wel anderszins gebreken vertoont.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Op grond van artikel 19aa van de ZW heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, in afwijking van artikel 19, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
8. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat onder ‘zijn arbeid’ in voormelde zin dient te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt echter in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de WIA (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:335). De rechtbank acht het evenals verweerder in de rede liggen dat na een geschiktverklaring met toepassing van artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW, indien niet in een andere functie is hervat, bij nieuwe ziekmeldingen eveneens als beoordelingsmaatstaf geldt dat geen sprake is van ongeschiktheid van zijn arbeid (artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onder a) als de verzekerde in staat is om ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de eerdere geschiktverklaring te vervullen. 9. In het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling, 15 december 2014, en met toepassing van de artikelen 19aa en 19ab van de ZW, is eiseres arbeidsongeschikt geacht voor haar maatgevende arbeid van orderpickster doch arbeidsgeschikt geacht voor de functies van productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043), samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (Sbc-code 267050) en inpakker (Sbc-code 111190). Dat betekent dat in deze zaak voor “zijn arbeid” van één van de geduide functies dient te worden uitgegaan zoals door verweerder zijn gehanteerd in het kader van artikel 19aa van de ZW.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat zij vanaf 16 januari 2015 niet in staat is haar arbeid te verrichten.
11. Verzekeringsarts [naam] heeft eiseres op basis van anamnese en eigen onderzoek vanaf 16 januari 2015 geschikt geacht voor de maatgevende arbeid. De verzekeringsarts overweegt daartoe dat de beperkingen die bij onderzoek zijn vastgesteld dusdanig verminderd zijn dat er geen medische objectiveerbare belemmeringen meer bestaan om zijn arbeid te verrichten.
Bezwaarverzekeringsarts [naam] heeft kennis genomen van het dossier, is aanwezig geweest bij de gehouden hoorzitting en heeft een eigen onderzoek verricht. Voorts heeft hij kennis genomen van informatie van orthopedisch chirurg [naam], gedateerd 1 april 2014 alsmede van reumatoloog [naam], gedateerd 11 mei 2015. De bezwaarverzekeringsarts is in zijn rapport van 18 mei 2015 niet tot een ander medisch oordeel gekomen dan de primaire verzekeringsarts. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat er weliswaar medisch objectief gezien geen afwijkingen geconstateerd zijn maar dat dit onverlet laat dat er toch beperkingen aangenomen kunnen worden. Met de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), opgesteld in het kader van de eerstejaars ziektewetbeoordeling, zijn vergaande beperkingen aangenomen. Kijkend naar de geduide functies geldt dat de belasting in diverse functies niet tot fysieke overbelastingsverschijnselen zullen leiden, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
12. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts onjuist te achten, dan wel onzorgvuldig voorbereid of ondeugdelijk gemotiveerd. Verder overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde gedingstukken niet is gebleken dat er aanwijzingen zijn om tot het oordeel te komen dat eiseres op de datum in geding zodanige objectiveerbare beperkingen had, voortvloeiend uit ziekte of gebreken, dat eiseres haar arbeid niet kon of mocht verrichten. De rechtbank overweegt in dit kader dat door eiseres geen medische gegevens zijn aangedragen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
13. Aan de omstandigheid dat eiseres haar gezondheidstoestand geheel anders ervaart, kan de rechtbank in het kader van de onderhavige beoordeling geen gewicht toekennen. Het subjectieve oordeel van een verzekerde dat hij niet in staat is zijn werk te doen, is niet voldoende voor het aannemen van ongeschiktheid. Evenmin is voldoende dat dit subjectieve oordeel van de verzekerde is ingegeven door hetgeen de behandelend artsen hem gezegd hebben. Bepalend is of de mening van de verzekerde uiteindelijk bevestigd wordt door geneeskundige bevindingen. Pas dan is er volgens de CRvB sprake van een naar objectieve maatstaven gemeten ongeschiktheid.
14. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden niet slagen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.