In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 januari 2016 uitspraak gedaan in een beroep van een besloten vennootschap tegen een boete van € 80.000,00 die was opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank oordeelde dat het aan de verweerder was om aannemelijk te maken dat de eiseres als werkgever in de zin van de Wav kon worden aangemerkt. De eiseres had de opdracht voor het ombouwen van een schip uitbesteed aan een ander bedrijf en stelde dat zij niet meer dan een afnemer van de dienst was. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet had aangetoond dat er een zodanige relatie bestond tussen eiseres en het bedrijf dat eiseres niet louter als afnemer kon worden aangemerkt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, waarbij de boete was opgelegd. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.