ECLI:NL:RBNHO:2016:10455

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 973
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde subsidiebedragen van fractieleden van de Socialistische Partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan over de terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen aan fractieleden van de Socialistische Partij (SP) in de gemeente Alkmaar. De rechtbank oordeelde dat de fractie als zodanig niet als subsidie-ontvanger kan worden aangemerkt, omdat een fractie geen natuurlijke persoon is en geen rechtspersoonlijkheid bezit. De fractievergoedingen zijn aan de fractie toegekend, per adres van de fractievoorzitter, wat niet betekent dat deze automatisch ook aan de individuele leden zijn toegekend. De rechtbank stelde vast dat de toekenningsbesluiten niet op de juiste wijze aan de individuele fractieleden zijn bekendgemaakt, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor konden de fractieleden niet als subsidie-ontvangers worden aangemerkt, wat de terugvordering van de subsidiebedragen door de gemeente onterecht maakte.

De rechtbank heeft het beroep van eiser sub 1 gegrond verklaard en het bestreden besluit I vernietigd, waarbij het bezwaar van eiser sub 1 tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het terug te vorderen bedrag over de jaren 2012 en 2013 vastgesteld op € 4.674,48. Ook het beroep van eiser sub 2 werd gegrond verklaard, en het bestreden besluit II werd vernietigd. De rechtbank heeft de primaire besluiten III en IV herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit II. De gemeente werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan beide eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 16/973 en 16/974

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 oktober 2016 in de zaken tussen

1. [eiser 1]te [woonplaats 1] ,
(gemachtigde: mr. R.J. van Velzen),
2. [eiser 2]te [woonplaats 2] ,
eisers
en

de raad van de gemeente Alkmaar, verweerder

(gemachtigden: mr. E.C.W. van der Poel en mr. S. Grasboer).

Procesverloop

HAA 16/973
Bij besluit van 12 maart 2015 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiser sub 1 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een terug te vorderen bedrag van € 14.023,43 wegens het niet besteden van een vergoeding van fractieondersteuning voor de jaren 2012 en 2013 van de fractie van de Socialistische Partij (SP) en eiser sub 1 verzocht dat bedrag terug te storten.
Bij besluit van 31 augustus 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder het van de fractie van de SP terug te vorderen bedrag aan fractieondersteuning voor het jaar 2014 vastgesteld op € 2.001,08 en eiser sub 1 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor dit terug te vorderen bedrag.
Bij besluit van 20 januari 2016 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser sub 1 tegen de primaire besluiten I en II gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat hij niet meer hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor het totaal terug te vorderen bedrag van € 16.024,51, maar dat hij voor een derde deel daarvan wordt aangesproken, zijnde een bedrag van € 5.341,50.
Eiser sub 1 heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
HAA 16/974
Bij besluit van 12 maart 2015 (het primaire besluit III) heeft verweerder eiser sub 2 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een terug te vorderen bedrag van € 14.023,43 wegens het niet besteden van een vergoeding van fractieondersteuning voor de jaren 2012 en 2013 van de fractie van de SP en eiser sub 2 verzocht dat bedrag terug te storten.
Bij besluit van 31 augustus 2015 (het primaire besluit IV) heeft verweerder het van de fractie van de SP terug te vorderen bedrag aan fractieondersteuning voor het jaar 2014 vastgesteld op € 2.001,08 en eiser sub 2 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor dit terug te vorderen bedrag.
Bij besluit van 20 januari 2016 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser sub 2 tegen de primaire besluiten III en IV gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat hij niet meer hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor het totaal terug te vorderen bedrag van € 16.024,51, maar dat hij voor een derde deel daarvan wordt aangesproken, zijnde een bedrag van € 5.341,50.
Eiser sub 2 heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
In beide zaken
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016. Eisers zijn verschenen waarbij eiser sub 1 werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door S. Koolen, L. Fasel en J. Ningen.

Overwegingen

De ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het primaire besluit I.
1.1.
De rechtbank is gehouden de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiser sub 1 tegen het primaire besluit I ambtshalve te beoordelen.
1.2.
De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat verweerder het aan eiser gerichte primaire besluit I aanvankelijk op 12 maart 2015 naar de [adres 1] heeft toegezonden. Niet in geschil is dat eiser sub 1 toen niet woonachtig was op dit adres, zodat het primaire besluit I door toezending aan eiser sub 1 op dat adres niet op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
1.3.
De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder het primaire besluit I – nadat hij dit retour had ontvangen – op 26 maart 2015 nogmaals aan eiser sub 1 heeft toezonden, dit keer naar het adres [adres 2] . Ter zitting heeft eiser sub 1 desgevraagd verklaard dat hij het besluit daar heeft ontvangen en er kennis van heeft genomen. Eiser sub 1 heeft voorts verklaard dat het huurcontract dat hij had afgesloten in verband met de huur van het pand aan de [adres 2] eind april 2015 afliep.
1.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is met toezending van het primaire besluit I aan de [adres 2] aan de wettelijke, in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb neergelegde, voorwaarden voor bekendmaking voldaan. Indien de bekendmaking geschiedt door toezending, is de dag na die van de verzending de eerste dag van de bezwaartermijn, zo volgt uit het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Awb in onderlinge samenhang bezien. In dit geval heeft de bezwaartermijn dus een aanvang genomen op 27 maart 2015 en liep deze tot en met 7 mei 2015. De dag van de ontvangst van een besluit is, zo eiser sub 1 dit heeft verondersteld, niet (mede) bepalend voor de aanvang van de bezwaartermijn.
1.5.
Het door verweerder als bezwaarschrift aangemerkte e-mailbericht van eiser sub 1 is gedateerd 11 mei 2015 en diezelfde dag door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is aldus te laat ingediend. Niet gebleken is dat eiser sub 1 niet in staat was voor 8 mei 2015 bezwaar te maken tegen het primaire besluit I. De omstandigheid dat eiser sub 1 in de veronderstelling verkeerde dat hij tot 12 mei 2015 de tijd had om bezwaar te maken tegen het primaire besluit I vormt geen reden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
1.6.
Het voorgaande betekent dat verweerder bij het bestreden besluit I het bezwaar van eiser sub 1 tegen het primaire besluit I ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Verweerder had dit bezwaar niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Het beroep van eiser sub 1 is gegrond. Het bestreden besluit I dient in zoverre te worden vernietigd.
1.7.
Het voorgaande betekent voorts dat het primaire besluit I rechtens onaantastbaar is geworden. Dit brengt met zich dat de rechtbank ervan moet uitgaan dat dat besluit rechtens juist is en dat verweerder aldus bevoegd was het in dat besluit genoemde subsidiebedrag van eiser sub 1 terug te vorderen.
De terugvordering bij eiser sub 1 over de jaren 2012 en 2013.
2.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit I, in zoverre terugkomend op het primaire besluit I, de terugvordering over de jaren 2012 en 2013 bij eiser sub 1 beperkt tot een derde deel van het oorspronkelijk teruggevorderde bedrag. Hoewel het bestreden besluit I vanwege de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van eiser sub 1 daartegen, op dit punt is te beschouwen als een nieuw primair besluit, zal de rechtbank vanwege het belang van een definitieve beslechting van het geschil hierover een oordeel geven.
2.2.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder van eiser sub 1 bij het bestreden besluit I een derde deel van de over de jaren 2012 en 2013 onverschuldigd betaalde subsidiebedragen heeft kunnen terugvorderen staat de juistheid van de terugvordering bij eiser sub 1 van fractievergoeding over deze jaren niet meer ter beoordeling. Eiser sub 1 had dit immers met een tijdig ingediend bezwaarschrift tegen het primaire besluit I kunnen bestrijden. Nu dat besluit rechtens onaantastbaar is geworden vanwege de niet-ontvankelijkheid van het daartegen door eiser sub 1 gemaakte bezwaar, staat thans nog slechts ter beoordeling of verweerder in redelijkheid het bedrag van de terugvordering heeft kunnen verminderen tot een derde deel van het oorspronkelijke bedrag.
2.3.
Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder niet uit eigen beweging tot verlaging van het over 2012 en 2013 teruggevorderde subsidiebedrag tot een derde deel heeft kunnen overgaan. Eiser sub 1 heeft daar ook geen gronden tegen aangevoerd. De rechtbank ziet aanleiding, zelf voorziend, het bedrag van de terugvordering van eiser sub 1 over de jaren 2012 en 2013 vast te stellen op een derde deel van € 14.023,43 is € 4.674,48.
De bevoegdheid tot terugvordering van verweerder.
3.1.
De rechtbank zal in het hierna volgende beoordelen of verweerder bevoegd was onverschuldigd betaalde subsidiebedragen van eisers terug te vorderen.
3.2.
Op grond van artikel 4:21, eerste lid, van de Awb van titel 4.2 van de Awb wordt onder subsidie verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
Op grond van artikel 4:37, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb kan het bestuursorgaan de subsidie-ontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Op grond van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
3.3.
Op grond van artikel 33, tweede lid, van de Gemeentewet hebben de in de raad vertegenwoordigde groeperingen recht op ondersteuning.
Op grond van artikel 33, derde lid, van de Gemeentewet stelt de raad met betrekking tot de ambtelijke bijstand en de ondersteuning van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen een verordening vast. De verordening bevat ten aanzien van de ondersteuning regels over de besteding en de verantwoording.
3.4.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Verordening op de fractieondersteuning gemeente Alkmaar 2015 (hierna: de Verordening), zoals deze luidt met ingang van 1 januari 2015, ontvangen de fracties, zoals bedoeld in artikel 7 van het Reglement van orde voor de raadsvergaderingen, jaarlijks een financiële bijdrage als tegemoetkoming in de kosten voor het functioneren van de fractie.
Op grond van artikel 1, tweede lid, eerste volzin, van de Verordening bestaat deze bijdrage uit een vast deel voor elke fractie en een bedrag per raadszetel.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening wordt de bijdrage voor fractieondersteuning vóór 31 januari van een kalenderjaar als voorschot op dat kalenderjaar verstrekt op een door de fractie aan te geven rekeningnummer.
Op grond van artikel 3, derde lid, van de Verordening worden teveel ontvangen voorschotten in jaren waarvoor de raad de bedragen heeft vastgesteld, in het jaar van vaststelling door de raad teruggevorderd. Indien een fractie deze terugvordering vóór 31 januari van het volgende jaar nog niet heeft voldaan, vindt geen bevoorschotting plaats tot het moment dat het terug te vorderen bedrag is betaald.
Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Verordening wordt, ingeval de uitgaven in een kalenderjaar hoger zijn dan de bevoorschotting in dat kalenderjaar en de reserve van het vorige jaar, dit bedrag na de vaststelling door de raad teruggevorderd. Indien een fractie deze terugvordering vóór 31 januari van het volgende jaar nog niet heeft voldaan, vindt geen bevoorschotting plaats tot het moment dat het terug te vorderen bedrag is betaald.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening, eerste volzin, legt elke fractie vóór 15 februari na het einde van een kalenderjaar waarop de fractieondersteuning betrekking had, aan de raad verantwoording af over de besteding van de bijdrage voor fractieondersteuning onder overlegging van een verslag conform een door het presidium vastgesteld format.
Op grond van artikel 7 van de Verordening is titel 4.2 van de Awb van toepassing op de financiële middelen die een fractie ontvangt.
3.5.
Op grond van artikel 9, eerste lid, eerste volzin, van het Reglement van orde voor de vergaderingen van de raad van de gemeente Alkmaar (hierna: het Reglement) worden de leden van de raad, die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd.
Op grond van artikel 9, derde lid, eerste volzin, van het Reglement worden de namen van degenen die als voorzitter van de fractie en als diens plaatsvervanger optreden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter.
4.1.
De SP is een landelijke vereniging waarbij de voorzitter en de algemeen secretaris afdelingen machtigen deel te nemen aan lokale verkiezingen. Het dagelijks bestuur van de afdeling bestond ten tijde hier van belang uit [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Eisers vormden ten tijde hier van belang tezamen met [naam 3] (die voorzitter was) de fractie van de SP in de gemeenteraad. De gehele fractie van de SP is per 1 augustus 2014 opgehouden te bestaan. De fractieleden hebben hun raadslidmaatschap voortgezet als leden van de fractie Progressief Alkmaar.
4.2.
Bij besluiten van 16 januari 2012 en 16 januari 2013, gericht aan de fractie SP, per adres [naam 3] , heeft verweerder op basis van de Verordening voor de jaren 2012 en 2013 aan de fractie van de SP respectievelijk bedragen van € 9.190,47 en € 5.943,09 toegekend als tegemoetkoming in de kosten voor het functioneren van de fractie. De bedragen zijn betaald aan de Stichting Beheer fractiegelden SP-fractie Alkmaar (Stichting).
4.3.
Uit in opdracht van verweerder door PWC verrichte rapportages is gebleken dat de SP-fractie zowel over het jaar 2012 als het jaar 2013 een hoger bedrag aan vergoeding heeft ontvangen dan het heeft besteed, zodat sprake is van terug te vorderen bedragen.
4.4.
Bij besluiten van 5 juli 2013 en 17 september 2014, gericht aan respectievelijk de fractie van de SP, per adres [naam 3] en de voormalige fractie van de SP, per adres [naam 3] , heeft verweerder de van de fractie van de SP terug te vorderen bedragen aan fractieondersteuning voor de jaren 2012 en 2013 vastgesteld op respectievelijk
€ 6.474,01 en € 7.549,42. Tegen deze twee besluiten zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat deze in rechte onaantastbaar zijn geworden.
4.5.
Verweerder heeft in maart 2015 het primaire besluit III genomen.
4.6.
Uit een door PWC in augustus 2015 in opdracht van verweerder uitgebrachte rapportage is gebleken dat de SP over het jaar 2014 geen bijdrage fractieondersteuning heeft ontvangen, € 756,06 heeft besteed en dat sprake is van een reserve van € 2.757,14, zodat sprake is van een terug te vorderen bedrag van € 2.001,08.
4.7.
Verweerder heeft vervolgens in augustus 2015 de primaire besluiten II en IV genomen.
5. In de bestreden besluiten betoogt verweerder, onder verwijzing naar een advies van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Alkmaar van 9 november 2015, dat eisers tezamen met [naam 3] ten tijde hier van belang individueel als aanvragers van, dan wel degenen die aanspraak maken op de als subsidie aan te merken fractievergoedingen konden worden aangemerkt, omdat een fractie is te beschouwen als een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid tussen deze natuurlijke personen. Dit samenwerkingsverband is aan te merken als de subsidie-ontvanger. Slechts de subsidie-ontvanger is aan te spreken tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde subsidie. Er bestaat volgens verweerder geen aanleiding om geheel of gedeeltelijk van terugvordering van de onverschuldigd betaalde subsidie over te gaan. Hij overweegt daartoe dat aan politieke fracties verstrekte gemeenschapsgelden op juiste wijze besteed dienen te worden en dat op de fracties de taak rust om het beheer en uitgaven zorgvuldig te organiseren en nauwlettend te controleren. Volgens verweerder kan deze verantwoordelijkheid niet worden afgeschoven op de Stichting als feitelijke ontvanger van de subsidie. Indien als gevolg van een gebrek aan onderlinge communicatie, controle of anderszins hiaten in de organisatie rond het beheer en uitgaven van de gelden ontstaan en zelfs het bestaan van de gelden niet bij alle fractieleden bekend is, dan dienden de fractieleden volgens verweerder daar zelf hun verantwoordelijkheid voor te nemen en kunnen zij zich niet beroepen op onwetendheid, in welke vorm dan ook.
6. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1511, heeft overwogen kan slechts van een subsidie-ontvanger op grond van het bepaalde in artikel 4:57, eerste lid, van de Awb onverschuldigd betaalde subsidiebedragen worden teruggevorderd.
7. Niet in geschil is dat de fractie van de SP als zodanig niet als subsidie-ontvanger is aan te merken, omdat een fractie van een politieke partij geen natuurlijke persoon is en evenmin rechtspersoonlijkheid bezit. Een fractie is evenmin te duiden als een ambt in publiekrechtelijke zin. Een fractie is te duiden als een feitelijk samenwerkingsverband van een aantal leden in de gemeenteraad, welk samenwerkingsverband niet als zelfstandige juridische entiteit is te zien, naar privaat- noch naar publiekrecht.
8. Uitsluitend in geschil is of verweerder eisers als lid van de fractie van de SP als subsidie-ontvanger van de fractievergoedingen heeft kunnen aanmerken en gelet daarop door de fractie niet besteedde bedragen heeft kunnen terugvorderen.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder de fractievergoedingen voor de jaren 2012 en 2013 bij de besluiten van 16 januari 2012 en 16 januari 2013 aan de fractie van de SP heeft toegekend, per adres van de fractievoorzitter [naam 3] . Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee de fractievergoedingen voor de jaren 2012 en 2013 ook (automatisch) aan de afzonderlijke leden van de fractie zijn toegekend. Daarvoor is naar het oordeel van de rechtbank tenminste bekendmaking van de toekenningsbesluiten door toezending daarvan aan de afzonderlijke leden van de fractie op grond van het bepaalde in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb vereist. Vastgesteld moet worden dat de toekenningsbesluiten in dit geval niet op de voet van die bepaling aan de afzonderlijke leden van de fractie zijn bekendgemaakt.
De omstandigheid dat eiser sub 2 ter zitting heeft erkend dat hij ermee bekend was dat verweerder aan de fractie van de SP over de jaren 2012 en 2013 fractievergoedingen heeft toegekend op basis van de Verordening, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de fractievergoedingen aan eiser sub 2, als lid van de fractie van de SP, zijn toegekend. Deze bekendheid met de subsidieverlening doet er immers niet aan af dat de toekenning van fractievergoedingen niet in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb aan eiser sub 2 bekend is gemaakt.
10. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder in dit geval, teneinde eiser sub 2 als subsidie-ontvanger van de aan de fractie van de SP over de jaren 2012 en 2013 toegekende fractievergoedingen aan te kunnen merken, heeft kunnen volstaan met het bekendmaken van de toekenningsbesluiten over de jaren 2012 en 2013 aan de (toenmalige) fractievoorzitter van de SP, [naam 3] . De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij overweegt daartoe als volgt.
11. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat eiser sub 2, ondanks dat de toekenningsbesluiten over de jaren 2012 en 2013 niet aan hem maar aan de fractievoorzitter zijn bekendgemaakt, als subsidie-ontvanger van de aan de fractie van de SP toegekende fractievergoedingen over die jaren is aan te merken. Hij heeft hiertoe een drietal argumenten aangevoerd. In de eerste plaats is het volgens verweerder bestendige praktijk dat de fractievoorzitter en de penningmeester als aanspreekpunt namens de fractie fungeren met betrekking tot de toekenning van fractievergoedingen. Het ligt op de weg van de fractievoorzitter de besluiten die verband houden met die toekenning door te sturen naar de afzonderlijke leden van de fractie. In de tweede plaats dienen op grond van artikel 9, derde lid, van het Reglement de namen van degenen die als voorzitter van de fractie en als diens plaatsvervanger optreden zo spoedig mogelijk doorgegeven te worden aan de voorzitter. In de derde plaats hadden eisers er gelet op het bepaalde in artikel 1 van de Verordening en de bespreekmomenten in de raad mee bekend kunnen zijn dat fractievergoedingen aan hun fractie waren toegekend over de jaren 2012 en 2013.
12. De rechtbank is van oordeel dat, niettegenstaande het hiervoor onder 11. weergegeven betoog van verweerder, eiser sub 2 niet als subsidie-ontvanger van de over de jaren 2012 en 2013 aan de fractie van de SP toegekende fractievergoedingen is aan te merken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvoor onvoldoende dat de toekenningsbesluiten aan de fractievoorzitter van de SP zijn bekendgemaakt. De rechtbank acht in dit kader van doorslaggevende betekenis dat op een subsidie-ontvanger van fractievergoedingen niet alleen een verantwoordingsplicht (op grond van artikel 4:37, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb in samenhang bezien met artikel 6, eerste lid, van de Verordening) rust, maar, onder omstandigheden, ook een plicht tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen kan komen te rusten (op grond van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb). De rechtszekerheid vereist dat de subsidieverlener aan de betrokkene, door toezending aan hem van het besluit tot toekenning van subsidie, bekendmaakt dat hij als subsidie-ontvanger is aangemerkt, waardoor op hem een verplichting tot verantwoording en eventueel tot terugbetaling is komen te rusten. Onder die omstandigheden is het onvoldoende dat eiser sub 2 (via de fractievoorzitter of bespreekmomenten in de raad) bekend kon zijn met de toekenning van fractievergoedingen.
13. Het voorgaande betekent dat eiser sub 2 niet als subsidie-ontvanger van de over de jaren 2012 en 2013 aan de fractie van de SP toegekende fractievergoedingen is aan te merken, zodat verweerder niet bevoegd was (een derde deel van) de over die jaren onverschuldigd betaalde subsidiebedragen van hem terug te vorderen.
14. Met betrekking tot 2014 heeft geen toekenning van fractievergoeding plaatsgevonden. Wat over 2014 van eisers wordt teruggevorderd betreft de eind 2013 over voorgaande jaren opgebouwde reserve waarop de bestedingen in 2014 in mindering zijn gebracht. De rechtbank kan in het midden laten wat de precieze status is van het door verweerder aan het jaar 2014 toegerekende bedrag van € 2.001,08, of de reserve niet op grond van artikel 5, vijfde lid, van de Verordening is overgegaan naar de fractie Progressief Alkmaar en wat de grondslag is van de terugvordering over dit jaar bij eisers. Gelet op wat zij hiervoor onder 9 heeft overwogen met betrekking tot de jaren 2012 en 2013 inzake eiser sub 2, is de rechtbank van oordeel dat eisers evenmin als subsidie-ontvanger van het aan 2014 toegerekende bedrag zijn aan te merken. Verweerder heeft eisers immers nooit een besluit tot toekenning van fractievergoeding toegezonden. Verweerder was daarom (ook) niet bevoegd (een derde deel van) dit bedrag van hen terug te vorderen.
Definitieve geschilbeslechting.
Eiser sub 1
15. Het beroep van eiser sub 1 is gegrond en het bestreden besluit I zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding in de zaak van eiser sub 1, ter definitieve beslechting van het geschil, zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het bezwaar van eiser sub 1 tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaren en het primaire besluit II herroepen. Tevens zal de terugvordering van eiser sub 1 over de jaren 2012 en 2013 worden vastgesteld op € 4.674,48. De rechtbank zal bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van van het bestreden besluit I.
Eiser sub 2
16. Het voorgaande betekent voorts dat het beroep van eiser sub 2 gegrond is. Het bestreden besluit II zal worden vernietigd. De rechtbank ziet ook in de zaak van eiser sub 2 aanleiding om, ter definitieve beslechting van het geschil, zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal de primaire besluiten III en IV herroepen en bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II.
Griffierecht en proceskostenveroordeling.
17. Omdat de rechtbank de beroepen van eisers gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan elk van eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser sub 1 gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,00 en een wegingsfactor 1).
19. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is in de zaak van eiser sub 2 niet gebleken.

Beslissing

HAA 16/973
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I;
- verklaart het bezwaar van eiser sub 1 tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk;
- stelt het terug te vorderen bedrag over 2012 en 2013 ten aanzien van eiser sub 1 vast op € 4.674,48;
- herroept het primaire besluit II;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit I;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eiser sub 1 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser sub 1 tot een bedrag van
€ 992,00.
HAA 16/974
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- herroept de primaire besluiten III en IV;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eiser sub 2 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter, mr. D.M. de Feijter en mr. S. Mac Donald, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2016.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.