Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
DEXIA NEDERLAND B.V
[gedaagde]
De procedure
De feiten
I. WinstVerDriedubbelaar met contractnummer 74048502.
hofmodelvan het Amsterdamse gerechtshof. Bij de bepaling van de omvang van de schadevergoeding is Dexia ervan uitgegaan dat het aangaan van de effectenleaseovereenkomst voor [gedaagde] geen onaanvaardbaar zware financiële last vormde als bedoeld in de jurisprudentie, zodat geen (gedeeltelijke) vergoeding van de door [gedaagde] betaalde inleg heeft plaatsgevonden.
waivergenoemd - niet afgegeven. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat Dexia nog niet heeft voldaan aan alle op haar rustende verplichtingen, voortvloeiend uit de door Dexia gepleegde onrechtmatige daad zijnde schending van haar zorgplicht.
De vordering
Het verweer
De beoordeling
Dexia heeft zich tegenover [gedaagde] op het standpunt gesteld dat zij [gedaagde] geen vergoeding van dergelijke kosten verschuldigd is. Aan de redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten is niet voldaan en verder heeft [gedaagde] de omvang van de kosten van de beweerde verrichte en gestandaardiseerde buitengerechtelijke werkzaamheden niet toegelicht. De kosten die [gedaagde] wel heeft gemaakt gaan kennelijk niet verder dan de werkzaamheden waarop artikel 241 Rv ziet, aldus Dexia.
Redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte komen immers op de voet van art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW als vermogensschade in aanmerking voor vergoeding door de aansprakelijke partij, behoudens voor zover de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn (art. 6:96 lid 3 BW). De vergoeding strekt ertoe dat de benadeelde ook op het punt van de gemaakte kosten komt te verkeren in de vermogenspositie waarin hij zonder de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis zou hebben verkeerd (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2797). Voor de vergoeding van de kosten van art. 6:96 lid 2 onder b BW is niet vereist dat uiteindelijk komt vast te staan dat schade is geleden (HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586).
Evenmin kan nu worden vastgesteld dat dergelijke kosten niet in redelijkheid gemaakt zouden zijn en dat die kosten niet redelijk zouden zijn.
De vraag, of een dergelijke vergoeding (en tot welk bedrag) wél toewijsbaar is, is immers niet voorgelegd, zodat daarover nu geen oordeel wordt gegeven.