ECLI:NL:RBNHO:2015:9218

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
3880630 \ CV EXPL 15-4755
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering Dexia Nederland B.V. inzake effectenleaseovereenkomst en buitengerechtelijke kosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een gedaagde partij. Dexia vorderde een verklaring voor recht dat zij aan al haar verplichtingen uit een effectenleaseovereenkomst had voldaan en dat zij niets meer aan de gedaagde verschuldigd was. De kantonrechter heeft de vordering van Dexia afgewezen. De rechter kon niet vaststellen dat de gedaagde geen recht had op vergoeding van buitengerechtelijke kosten, zoals Dexia in haar vordering stelde. De kantonrechter merkte op dat de vraag of een dergelijke vergoeding toewijsbaar was, niet aan de orde was gesteld, waardoor er geen oordeel over kon worden gegeven. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering van Dexia strandde op deze overwegingen.

De procedure begon met een dagvaarding door Dexia, die de gedaagde had gedagvaard. De gedaagde had geantwoord en er was een schriftelijke uitwisseling van standpunten geweest. Dexia had de gedaagde laten weten dat zij de zorgplicht had geschonden en dat de gedaagde recht had op schadevergoeding. Dexia stelde dat de gedaagde geen aanspraak had op enige vergoeding, maar de gedaagde betwistte dit en voerde aan dat Dexia nog niet aan haar verplichtingen had voldaan.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde belang had bij het afwachten van de ontwikkelingen in de rechtspraak met betrekking tot de aansprakelijkheid van Dexia. De rechter concludeerde dat Dexia in het ongelijk was gesteld en dat de proceskosten voor rekening van Dexia kwamen. De vordering werd afgewezen en Dexia werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 3880630 \ CV EXPL 15-4755
datum uitspraak: 21 oktober 2015

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

Inzake

DEXIA NEDERLAND B.V

te Amsterdam
eiseres
hierna te noemen Dexia
gemachtigde mr. T.R. van Ginkel
tegen

[gedaagde]

te Winkel
gedaagde
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. G. van Dijk (Leaseproces)

De procedure

Dexia heeft [gedaagde] gedagvaard. [gedaagde] heeft geantwoord.
Tot voor kort werden bij alle locaties van de rechtbank Noord-Holland soortgelijke door Dexia aangespannen zaken behandeld. De desbetreffende bij de locaties Alkmaar en Zaandam dienende zaken zijn overgedragen aan de locatie Haarlem om de behandeling te bespoedigen.
Nadat de kantonrechter had beslist dat de zaak zich niet leent voor een comparitie van partijen na antwoord, heeft Dexia schriftelijk op het antwoord gereageerd. [gedaagde] heeft een schriftelijke reactie gegeven op de repliek van Dexia onder overlegging van producties. Omdat deze producties, voor zover die geen jurisprudentie betreffen, voor de beoordeling van het geschil niet van belang zijn, zal Dexia niet in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren.

De feiten

a. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio-Lease B.V. (hierna: Labouchere of Legio-Lease) en Dexia Bank Nederland N.V.. Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
[gedaagde] heeft de volgende effectenleaseovereenkomst met Dexia gesloten, te weten
I. WinstVerDriedubbelaar met contractnummer 74048502.
Dexia heeft [gedaagde] onder meer bij brief laten weten dat zij erkent dat zij de zorgplicht jegens [gedaagde] heeft geschonden en dat [gedaagde] aanspraak heeft op een vergoeding van de door [gedaagde] geleden schade. Dexia heeft de hoogte van die schadevergoeding berekend aan de hand van de in de jurisprudentie ontwikkelde maatstaven, met name het zogeheten
hofmodelvan het Amsterdamse gerechtshof. Bij de bepaling van de omvang van de schadevergoeding is Dexia ervan uitgegaan dat het aangaan van de effectenleaseovereenkomst voor [gedaagde] geen onaanvaardbaar zware financiële last vormde als bedoeld in de jurisprudentie, zodat geen (gedeeltelijke) vergoeding van de door [gedaagde] betaalde inleg heeft plaatsgevonden.
Dexia heeft [gedaagde] laten weten dat uit berekeningen aan de hand van de formule van het hofmodel blijkt dat [gedaagde] geen aanspraak heeft op enige vergoeding.
Bij brief van 25 januari 2012 heeft Leaseproces B.V. namens [gedaagde] aan Dexia meegedeeld dat [gedaagde] zich de rechten ten aanzien van alle vorderingen op Dexia voorbehoudt. De verjaring van de (pretense) vordering van [gedaagde] is tijdig gestuit.
Dexia heeft [gedaagde] meegedeeld dat zij een einde wil maken aan de onzekere situatie tussen haar en [gedaagde] . Dexia heeft [gedaagde] verzocht mee te delen of Dexia aan al haar verplichtingen jegens [gedaagde] heeft voldaan en – zo niet – mee te delen en te onderbouwen welk bedrag Dexia nog verschuldigd zou zijn. [gedaagde] heeft de door Dexia verzochte verklaring - ook wel
waivergenoemd - niet afgegeven. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat Dexia nog niet heeft voldaan aan alle op haar rustende verplichtingen, voortvloeiend uit de door Dexia gepleegde onrechtmatige daad zijnde schending van haar zorgplicht.
Dexia heeft aan [gedaagde] niets betaald ter zake van buitengerechtelijke kosten.

De vordering

Dexia vordert bij dagvaarding dat bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht wordt verklaard dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [gedaagde] gesloten effectenleaseovereenkomst met het hiervoor genoemde nummer aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [gedaagde] is verschuldigd.
Ten slotte vordert Dexia [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
Dexia stelt onder meer dat zij zich geconfronteerd ziet met de situatie dat [gedaagde] een vordering op haar pretendeert, dat [gedaagde] de verjaring van die vordering heeft gestuit, maar niet inhoudelijk motiveert waarom [gedaagde] meent een vordering op Dexia te hebben. Dexia meent daarom er recht en belang bij te hebben dat in rechte wordt vastgesteld dat [gedaagde] geen vordering heeft in verband met de tussen hen gesloten overeenkomst.

Het verweer

[gedaagde] heeft uitgebreid inhoudelijk verweer gevoerd. [gedaagde] heeft betoogd er belang bij te hebben de (verdere) ontwikkelingen in de rechtspraak af te wachten wat betreft de aansprakelijkheid van Dexia in relatie tot de effectenleaseovereenkomst alvorens eventueel een vordering en gronden daarvoor te formuleren. [gedaagde] stelt onder meer dat Dexia gehouden is om de door [gedaagde] gemaakte buitengerechtelijke kosten te vergoeden en dat Dexia dat ten onrechte niet gedaan heeft.

De beoordeling

1. Voorop wordt gesteld dat een schuldenaar, wiens schuldeiser stelt een vordering te hebben maar die (nog) geen nakoming verlangt en evenmin afstand van zijn vordering doet, er belang bij kan hebben om aan deze voor hem onzekere situatie een einde te maken. Een verklaring voor recht is daartoe een geschikt middel.
2. Daar staat tegenover dat die schuldeiser er belang bij kan hebben om nog geen rechtsvordering tegen de schuldenaar in te stellen, bijvoorbeeld, zoals hier het geval is, omdat de schuldeiser de uitkomst van een andere rechtszaak wil afwachten teneinde zijn kans op succes in een procedure beter te kunnen beoordelen. Door middel van stuiting van de verjaringstermijn kan de schuldeiser zijn wederpartij dan duidelijk maken dat hij zijn vorderingsrecht niet prijsgeeft, waarmee de schuldenaar vervolgens rekening kan houden.
3. In dit geval is door Dexia voormelde verklaring voor recht gevorderd, omdat zij meent dat zij aan al haar verplichtingen jegens [gedaagde] ter zake van de omvang van de zorgplicht van Dexia en de consequenties van de schending daarvan, heeft voldaan en dat [gedaagde] tegen beter weten in het standpunt inneemt dat [gedaagde] daarvoor nog een vordering jegens Dexia hard kan maken.
4. Een van de onderwerpen waarover [gedaagde] volgens Dexia ten onrechte blijft volharden betreft de vergoeding van buitengerechtelijke kosten die Dexia aan [gedaagde] zou moeten betalen.
Dexia heeft zich tegenover [gedaagde] op het standpunt gesteld dat zij [gedaagde] geen vergoeding van dergelijke kosten verschuldigd is. Aan de redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten is niet voldaan en verder heeft [gedaagde] de omvang van de kosten van de beweerde verrichte en gestandaardiseerde buitengerechtelijke werkzaamheden niet toegelicht. De kosten die [gedaagde] wel heeft gemaakt gaan kennelijk niet verder dan de werkzaamheden waarop artikel 241 Rv ziet, aldus Dexia.
5. [gedaagde] betoogt daarentegen dat steeds meer rechtbanken de buitengerechtelijke kosten in soortgelijke zaken aan de afnemers van de effectenleaseovereenkomsten toewijzen en dat alleen daarom al de vordering van Dexia moet worden afgewezen. Die buitengerechtelijke kosten zijn wel degelijk door [gedaagde] gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ter zake van de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis, zijnde de door Dexia gepleegde onrechtmatige daad door schending van haar zorgplicht met betrekking tot het aangaan van de effectenleaseovereenkomst.
6. Dat [gedaagde] géén recht heeft op vergoeding van buitengerechtelijke kosten, zoals in feite in de vordering van Dexia besloten ligt, kan naar het oordeel van de kantonrechter thans niet worden vastgesteld.
Redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte komen immers op de voet van art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW als vermogensschade in aanmerking voor vergoeding door de aansprakelijke partij, behoudens voor zover de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn (art. 6:96 lid 3 BW). De vergoeding strekt ertoe dat de benadeelde ook op het punt van de gemaakte kosten komt te verkeren in de vermogenspositie waarin hij zonder de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis zou hebben verkeerd (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2797). Voor de vergoeding van de kosten van art. 6:96 lid 2 onder b BW is niet vereist dat uiteindelijk komt vast te staan dat schade is geleden (HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586).
Evenmin kan nu worden vastgesteld dat dergelijke kosten niet in redelijkheid gemaakt zouden zijn en dat die kosten niet redelijk zouden zijn.
De vraag, of een dergelijke vergoeding (en tot welk bedrag) wél toewijsbaar is, is immers niet voorgelegd, zodat daarover nu geen oordeel wordt gegeven.
7. Reeds op deze overwegingen en dit oordeel strandt de vordering van Dexia. Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
8. De proceskosten komen voor rekening van Dexia omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.

De beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt Dexia tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag worden begroot op € 500,00 aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.