ECLI:NL:RBNHO:2015:8693

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2015
Publicatiedatum
9 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 318
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkeuring van de verantwoording van het persoonsgebonden budget (pgb) en beëindiging van het pgb

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en Achmea Zorgkantoor, de verweerder. De zaak betreft de afkeuring van de verantwoording van het aan eiseres toegekende persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012. Verweerder heeft op 15 maart 2013 het primaire besluit genomen om de verantwoording van het pgb af te keuren en het pgb per 16 maart 2013 te beëindigen. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 26 november 2013 gehandhaafd, waarbij verweerder stelde dat eiseres geen deugdelijke verantwoording had afgelegd conform de Regeling subsidies AWBZ (Rsa).

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet in staat is geweest om aan te tonen dat zij het pgb heeft besteed aan kwalitatief verantwoorde zorg. De door eiseres overgelegde stukken waren te algemeen en gaven geen duidelijkheid over de geleverde zorg. Eiseres heeft weliswaar bewijsstukken overgelegd, maar deze waren onvoldoende om de verantwoording te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat het aan de budgethouder is om aan te tonen dat het pgb is besteed aan verantwoorde zorg, en dat eiseres hierin niet is geslaagd.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de beslissing van verweerder om het pgb te beëindigen per 16 maart 2013 bevestigd. De rechtbank benadrukte dat eerdere goedkeuringen van de verantwoording in voorgaande perioden niet betekenen dat eiseres erop mocht vertrouwen dat een intensieve controle tot dezelfde uitkomst zou leiden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/318

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 februari 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: B. Gökalp),
en

Achmea Zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Punt).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de verantwoording van het aan eiseres toegekende persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg over de periode van
1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 afgekeurd en het pgb van eiseres per 16 maart 2013 beëindigd.
Bij besluit van 26 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Punt, mr. K. Nugter, mr. C. Hartman, W. Groothand en
M. Pelleboer.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Aan eiseres is op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) een indicatie toegekend voor de zorgfuncties persoonlijke verzorging, begeleiding individueel, begeleiding in groepsverband en kortdurend verblijf van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012. Bij besluit van 26 juni 2012 heeft verweerder aan eiseres een pgb toegekend voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 voor een bedrag van € 63.883,70 netto. Verweerder heeft eiseres daarbij gewezen op de verplichtingen verbonden aan de verlening van het pgb. Op 13 juni 2012 heeft eiseres een verantwoordingsformulier ingediend, waarop zij heeft aangegeven dat zij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 € 31.767,81 heeft betaald aan Zorgcentrum [naam] , met welke instelling eiseres een zorgovereenkomst heeft gesloten. Verweerder heeft bij brief van 17 juli 2012 aan eiseres meegedeeld dat de door haar op het verantwoordingsformulier aangegeven kosten voorlopig zijn goedgekeurd, maar dat er nog een intensieve controle plaats kan vinden. Bij brieven van 28 juni 2012 en
26 juli 2012 heeft verweerder eiseres in het kader van een intensieve controle verzocht om een uitgebreide verantwoording over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 en eiseres verzocht diverse stukken op te sturen, zoals een kopie van de zorgovereenkomst, facturen en declaratieformulieren. Eiseres heeft vervolgens diverse stukken opgestuurd naar verweerder en bij brief van 28 juli 2012 gereageerd op nadere vragen van verweerder. Bij brief van 6 december 2012 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat er onduidelijkheden zijn naar aanleiding van de intensieve controle. Het is verweerder niet duidelijk waar eiseres heeft verbleven in de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012, of eiseres zelf haar pgb beheert, hoe de administratie van Zorgcentrum [naam] precies tot stand komt en welke zorg er wordt geleverd, nu Zorgcentrum [naam] hieromtrent geen nadere informatie wenste te verstrekken. Eiseres heeft bij brief van 8 december 2012 een schriftelijke reactie gegeven en op 14 januari 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Op 20 maart 2013 heeft verweerder een bezoek gebracht aan Zorgcentrum [naam] . Daarbij is niemand aangetroffen en zijn op grond van de bevindingen aldaar twijfels gerezen omtrent de vraag of deze zorginstelling verantwoorde zorg heeft geleverd. Naar aanleiding daarvan en het door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder eiseres bij brief van 8 oktober 2013 nadere vragen omtrent het verblijfadres van eiseres, de urenstaten, de geleverde zorg, de administratie van het pgb en de zorginstelling gesteld. Eiseres heeft deze vragen bij brief van 20 oktober 2013 beantwoord.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de afkeuring van de verantwoording van de besteding van het aan eiseres toegekende pgb en de beëindiging van het pgb per 16 maart 2013 gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen deugdelijke verantwoording heeft afgelegd conform artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Verweerder heeft onregelmatigheden geconstateerd en eiser heeft, aldus verweerder, niet voldaan aan de uit artikel 2.6.9. Rsa voortvloeiende verplichting tot aantonen dat sprake is van het inkopen van kwalitatief verantwoorde zorg. De schriftelijke reacties van de zijde van eiseres op vragen van verweerder toen dat evenmin aan. De specificaties van de geleverde zorg zijn te algemeen, aldus verweerder.
3. Eiseres voert - kort en zakelijk weergegeven - aan dat zij met bewijsstukken heeft aangetoond dat zij kwalitatief verantwoorde zorg heeft ingekocht en geleverd heeft gekregen. Daarnaast heeft zij alle door verweerder gestelde vragen beantwoord. Eiseres heeft dus aan alle verplichtingen voldaan en daarbij zijn eerdere bestedingen uit het pgb wel altijd goedgekeurd.
Voorts voert eiseres aan dat verweerder niet bevoegd is om medische informatie op te vragen bij de zorginstelling en dat eiseres als budgethouder niet verantwoordelijk is voor het feit dat de zorginstelling geen nadere informatie aan verweerder heeft verstrekt.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Op grond van artikel 44, eerste lid, onder b, van de AWBZ kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het College zorgverzekeringen overeenkomstig in die regeling gestelde regels subsidies verstrekt om verzekerden de mogelijkheid te geven om in plaats van het tot gelding brengen van een aanspraak op grond van deze wet zelf te voorzien in de zorg die zij behoeven. Deze ministeriële regeling is de Rsa. In paragraaf 2.6. van de Rsa zijn bepalingen opgenomen over het persoonsgebonden budget.
Op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rsa wordt bij de verlening van het netto pgb de verzekerde de verplichting opgelegd dat de verzekerde het budget uitsluitend gebruikt voor betaling van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, j of k. Dit betreft respectievelijk persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en vervoer (j) en kortdurend verblijf (k).
Op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rsa dient de zorg die de verzekerde inkoopt kwalitatief verantwoord te zijn.
5. In geschil is of eiseres aan haar verplichting heeft voldaan aan te tonen dat zij het aan haar toegekende pgb voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 heeft besteed aan kwalitatief verantwoorde zorg. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. Uit de door eiseres overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat zij kwalitatief verantwoorde zorg heeft ingekocht. De specificaties van Zorgcentrum [naam] zijn zeer algemeen en telkens per dag identiek aan elkaar. Uit deze specificaties en ook uit de overige stukken, zoals de facturen, bankafschriften en het zorgplan, kan niet worden afgeleid welke zorg eiseres daadwerkelijk heeft ingekocht en ontvangen. Steeds is slechts in algemene bewoordingen aangegeven wat de zorg inhield die eiseres kreeg. Ook in beroep is niet duidelijk geworden of aan eiseres verantwoorde zorg is geleverd. Stukken omtrent wie en wanneer aan eiseres zorg heeft verleend en welke zorg dat inhield, zijn niet verstrekt. Gelet op de bij verweerder naar aanleiding van de verantwoording gerechtvaardigd gerezen twijfel heeft verweerder getracht om van Zorgcentrum [naam] uitleg te krijgen over de aan eiseres verleende zorg. Het Zorgcentrum heeft echter aangegeven daaraan geen medewerking te verlenen. Aangezien het aan de budgethouder is om aan te tonen dat het pgb is besteed aan kwalitatief verantwoorde zorg, heeft verweerder terecht gesteld dat die houding van het Zorgcentrum voor risico van eiseres komt. Eiseres heeft echter ook in beroep geen nadere informatie omtrent de geleverde zorg gegeven. In dit verband heeft verweerder eiseres er ook terecht op gewezen dat het Zorgcentrum op grond van artikel 54 van de AWBZ wettelijk gehouden is de door verweerder gevraagde informatie, waaronder persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, over de aan eiseres verleende zorg te verstrekken. Verweerder heeft derhalve terecht vastgesteld dat eiseres over de periode van 1 januari 2012 tot en met
30 juni 2012 niet aan haar verantwoordingsplicht heeft voldaan. Verweerder heeft het persoonsgebonden budget van eiseres dan ook terecht beëindigd per 16 maart 2013.
6. De omstandigheid dat verweerder in de voorgaande perioden op basis van een globale controle de verantwoordingen wel heeft geaccepteerd, betekent niet dat eiseres erop mocht vertrouwen dat een intensieve controle van de verantwoording tot dezelfde uitkomst zou leiden. Verweerder heeft eiseres daar ook op gewezen bij de acceptatie van de globale controle.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzitter, en mr. I.M. Ludwig en
mr. M.E. Fortuin, leden, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2015.
griffier voorzitter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.