ECLI:NL:RBNHO:2015:8691

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2015
Publicatiedatum
9 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 233
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkeuring van de verantwoording van het persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de afkeuring van de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan eiser was toegekend. Eiser had een pgb ontvangen voor zorg over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012, maar de zorginstelling waar hij zorg had ingekocht, heeft geen adequate verantwoording kunnen geven over de geleverde zorg. Verweerder, Achmea Zorgkantoor, heeft het pgb per 16 maart 2013 beëindigd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 25 november 2014 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij met bewijsstukken had aangetoond dat hij kwalitatief verantwoorde zorg had ingekocht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aan zijn verantwoordingsplicht heeft voldaan. De door eiser overgelegde stukken waren te algemeen en gaven geen duidelijkheid over de zorg die daadwerkelijk was geleverd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorginstelling, Zorgcentrum [naam], niet heeft meegewerkt aan het verstrekken van de gevraagde informatie, wat voor risico van eiser kwam.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afkeuring van de verantwoording door verweerder terecht was, omdat eiser niet kon aantonen dat het pgb was besteed aan kwalitatief verantwoorde zorg. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/233

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 februari 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: B. Gökalp),
en

Achmea Zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Punt).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de verantwoording van het aan eiser toegekende persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg over de periode van
1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 afgekeurd en het pgb per 16 maart 2013 beëindigd.
Bij besluit van 26 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Punt, mr. K. Nugter, mr. C. Hartman, W. Groothand en M. Pelleboer.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Aan eiser is op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) een indicatie toegekend voor de zorgfuncties persoonlijke verzorging, begeleiding individueel, begeleiding in groepsverband en kortdurend verblijf van 1 januari 2012 tot en met 23 augustus 2012. Bij de voorlopige toekenningsbeschikking van 20 december 2011 heeft verweerder voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 23 augustus 2012 eiser een pgb toegekend van € 41.112,52 netto. Verweerder heeft eiser daarbij gewezen op de verplichtingen, verbonden aan de verlening van het pgb. Op 14 juni 2012 heeft eiser een verantwoordingsformulier ingevuld, waarop hij heeft aangegeven dat hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 € 31.705,41 heeft betaald aan Zorgcentrum [naam] , met welke instelling eiser een zorgovereenkomst heeft gesloten. Bij brieven van 28 juni 2012 en 16 juli 2012 heeft verweerder eiser in het kader van een intensieve controle verzocht om een uitgebreide verantwoording over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 en eiser verzocht diverse stukken op te sturen, zoals een kopie van de zorgovereenkomst, facturen en declaratieformulieren. Eiser heeft vervolgens diverse stukken opgestuurd naar verweerder en bij brief van 20 juli 2012 gereageerd op nadere vragen van verweerder. Bij brief van 10 december 2012 heeft verweerder eiser laten weten dat er onduidelijkheden zijn naar aanleiding van de intensieve controle. Het is verweerder niet duidelijk waar eiser heeft verbleven in de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012, of eiser zelf zijn pgb beheert, hoe de administratie van Zorgcentrum [naam] precies tot stand komt en welke zorg er wordt geleverd, nu Zorgcentrum [naam] hieromtrent geen nadere informatie wenste te verstrekken. Eiser heeft bij brief van 12 december 2012 een schriftelijke reactie gegeven en op 14 januari 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden, in aanwezigheid van eiser, tussen verweerder en de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Op 20 maart 2013 heeft verweerder een bezoek gebracht aan Zorgcentrum [naam] . Daarbij is niemand aangetroffen en zijn op grond van de bevindingen aldaar twijfels gerezen omtrent de vraag of deze zorginstelling verantwoorde zorg heeft geleverd. Naar aanleiding daarvan en het door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder eiser bij brief van 8 oktober 2013 nadere vragen omtrent het verblijfadres van eiser, de urenstaten, de geleverde zorg, de administratie van het pgb en de zorginstelling gesteld. Eiser heeft deze vragen bij brief van 20 oktober 2013 beantwoord.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de afkeuring van de verantwoording van de besteding van het aan eiser toegekende pgb gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen deugdelijke verantwoording heeft afgelegd conform artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Verweerder heeft onregelmatigheden geconstateerd en eiser heeft, aldus verweerder, niet voldaan aan de uit artikel 2.6.9 Rsa voortvloeiende verplichting tot aantonen dat sprake is van het inkopen van kwalitatief verantwoorde zorg. De schriftelijke reacties van de zijde van eiser op vragen van verweerder tonen dat evenmin aan. De specificaties van de geleverde zorg zijn te algemeen, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de in het primaire besluit genoemde beëindiging van het pgb per 16 maart 2013 niet juist is. Het pgb is met ingang van 23 augustus 2012 reeds beëindigd.
3. Eiser voert - kort en zakelijk weergegeven - aan dat hij met bewijsstukken heeft aangetoond dat hij kwalitatief verantwoorde zorg heeft ingekocht en geleverd heeft gekregen. Daarnaast heeft hij alle door verweerder gestelde vragen beantwoord. Eiser heeft dus aan alle verplichtingen voldaan en daarbij zijn eerdere bestedingen uit het pgb wel altijd goedgekeurd. Voorts voert eiser aan dat verweerder niet bevoegd is om medische informatie op te vragen bij de zorginstelling en dat eiser als budgethouder niet verantwoordelijk is voor het feit dat de zorginstelling geen nadere informatie aan verweerder heeft verstrekt.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Op grond van artikel 44, eerste lid, onder b, van de AWBZ kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het College zorgverzekeringen overeenkomstig in die regeling gestelde regels subsidies verstrekt om verzekerden de mogelijkheid te geven om in plaats van het tot gelding brengen van een aanspraak op grond van deze wet zelf te voorzien in de zorg die zij behoeven. Deze ministeriële regeling is de Rsa. In paragraaf 2.6. van de Rsa zijn bepalingen opgenomen over het persoonsgebonden budget.
Op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rsa wordt bij de verlening van het netto pgb de verzekerde de verplichting opgelegd dat de verzekerde het budget uitsluitend gebruikt voor betaling van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, j of k. Dit betreft respectievelijk persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en vervoer (j) en kortdurend verblijf (k).
Op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rsa dient de zorg die de verzekerde inkoopt kwalitatief verantwoord te zijn.
5. In geschil is of eiser aan zijn verplichting heeft voldaan aan te tonen dat hij het aan hem toegekende pgb voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 heeft besteed aan kwalitatief verantwoorde zorg. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. Uit de door eiser overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat hij kwalitatief verantwoorde zorg heeft ingekocht. De specificaties van Zorgcentrum [naam] zijn zeer algemeen en telkens per dag identiek aan elkaar. Uit deze specificaties en ook uit de overige stukken, zoals de facturen, bankafschriften en het zorgplan, kan niet worden afgeleid welke zorg eiser daadwerkelijk heeft ingekocht en ontvangen. Steeds is slechts in algemene bewoordingen aangegeven wat de zorg inhield die eiser kreeg. Ook in beroep is niet duidelijk geworden of aan eiser verantwoorde zorg is geleverd. Stukken omtrent wie en wanneer aan eiser zorg heeft verleend en welke zorg dat inhield, zijn niet verstrekt. Gelet op de bij verweerder naar aanleiding van eisers verantwoording gerechtvaardigd gerezen twijfel heeft verweerder getracht om van Zorgcentrum [naam] uitleg te krijgen over de volgens eisers verantwoording door hem aan eiser verleende zorg. Het Zorgcentrum heeft echter aangegeven daaraan geen medewerking te verlenen. Aangezien het aan de budgethouder is om aan te tonen dat het pgb is besteed aan kwalitatief verantwoorde zorg, heeft verweerder terecht gesteld dat die houding van het Zorgcentrum voor risico van eiser komt. Eiser heeft echter ook in beroep geen nadere informatie omtrent de geleverde zorg gegeven. In dit verband heeft verweerder eiser er ook terecht op gewezen dat het Zorgcentrum op grond van artikel 54 van de AWBZ wettelijk gehouden is de door verweerder gevraagde informatie, waaronder persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, over de aan eiser verleende zorg te verstrekken. Verweerder heeft derhalve terecht vastgesteld dat eiser over periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 niet aan zijn verantwoordingsplicht heeft voldaan.
6. De omstandigheid dat verweerder in de voorgaande perioden op basis van een globale controle de verantwoordingen wel heeft geaccepteerd, betekent niet dat eiser erop mocht vertrouwen dat een intensieve controle van de verantwoording tot dezelfde uitkomst zou leiden. Verweerder heeft eiser daar ook op gewezen bij de acceptatie van de globale controle.
7.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzitter, en mr. I.M. Ludwig en mr. M.E. Fortuin, leden, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2015.
griffier voorzitter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.