ECLI:NL:RBNHO:2015:7929
Rechtbank Noord-Holland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake derdenbeslag op AOW-pensioen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 september 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die haar pensioen onder de Algemene Ouderdomswet (AOW) ziet getroffen door derdenbeslag, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit hield in dat er € 63,64 per maand zou worden ingehouden op haar AOW-pensioen, dat vanaf augustus 2015 op € 995,92 per maand was vastgesteld.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een uitspraak zonder zitting kan worden gedaan als het verzoek kennelijk ongegrond is. In dit geval was er geen sprake van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood, wat betekent dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster heeft niet aangetoond dat de inhouding op haar AOW-pensioen leidt tot een financiële noodsituatie.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verwezen naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin is vastgesteld dat de Sociale verzekeringsbank verplicht is om medewerking te verlenen aan het gelegde executoriale beslag. De bestuursrechter kan enkel toetsen of het bestuursorgaan binnen de kaders van het beslag is gebleven. Gezien deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat verzoekster zich tot de burgerlijke rechter moet wenden als zij de aan het beslag ten grondslag liggende vordering wil bestrijden.
De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open.