1.7.De rechtbank Amsterdam heeft op 27 november 2014 vonnis gewezen in de strafzaak tegen eiser. Kort samengevat acht de rechtbank - onder meer en voor zover hier relevant - bewezen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het telen en daarmee aanwezig hebben van hennep en aan gewoontewitwassen.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eisers gericht tegen de intrekking en de terugvordering van hun uitkering onder verwijzing naar het advies van de bezwaarcommissie ongegrond verklaard. Er is volgens verweerder sprake (geweest) van vermogen, inkomsten en grote sommen contant geld. Dit hebben eisers niet gemeld. Eisers hebben geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de onderzoeksresultaten waarmee zij zijn geconfronteerd. Als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting is het recht op bijstand vanaf de datum van aanvang van de uitkering niet vast te stellen.
3. Eisers kunnen zich met de intrekking van hun bijstandsuitkering noch met de daaropvolgende terugvordering verenigen. Eisers hebben - kort en zakelijk samengevat - betwist dat zij over de in geding zijnde periode over vermogen (in de vorm van onroerend goed), inkomsten of (contant) geld hebben beschikt. Zij hebben daarom ook hun inlichtingenplicht niet geschonden. Voor zover er al sprake is geweest van enig vermogen in de vorm van onroerend goed, had van een veel lagere waarde moeten worden uitgegaan dan verweerder heeft gedaan en hebben eisers daarover voldoende duidelijkheid verschaft. Ook voor de geldstortingen hebben eisers verklaringen gegeven. Verweerders standpunt dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, is derhalve onjuist. Bovendien, al zou verweerder terecht tot intrekking en terugvordering hebben besloten, dan nog is de hoogte van de terugvordering onjuist berekend nu er maanden zijn geweest waarin door eisers geen bijstand is ontvangen.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB zoals deze luidde ten tijde in geding kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de WWB vordert het college van de gemeente die bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB.
5. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder bevoegd was om het recht op bijstand van eisers in te trekken per 15 augustus 2006 en, zo ja, of hij hier redelijkerwijs gebruik van heeft mogen maken. Tevens is aan de orde of verweerder terecht een bedrag van € 91.463,39 van eisers heeft teruggevorderd en een bedrag van € 98.751,08 van eiseres heeft teruggevorderd.