ECLI:NL:RBNHO:2015:5032

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3252
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een parkeerverbod op het Jaagpad te Haarlem

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 juni 2015 uitspraak gedaan over de intrekking van een parkeerverbod op het Jaagpad te Haarlem. Eiser, die aan het Jaagpad woont, had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, dat een parkeerverbod had ingesteld. Dit besluit was genomen om de landschappelijke waarde van het gebied te beschermen, maar werd door de rechtbank als onevenredig nadelig voor de bewoners van de nabijgelegen woonboten beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de bewoners van de woonboten om in de directe nabijheid te kunnen parkeren zwaarder wogen dan de belangen van eiser, die overlast ondervond van het parkeren. De rechtbank stelde vast dat eiser niet was gehoord in de bezwaarprocedure, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor werd het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit bleven in stand. De rechtbank veroordeelde de gemeente tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het terugbetalen van het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van het horen van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures en de afweging van belangen bij verkeersbesluiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/3252

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juni 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. B. Parmentier),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. C.B.B. Dohmen).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[naam 1], te [woonplaats 2]
(gemachtigde: mr. S. Essakkili)
[naam 2],
[naam 3],
[naam 4],
[naam 5],
[naam 6],
[naam 7],
[naam 8],
allen te [woonplaats 2].

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder een (zonaal) parkeerverbod ingesteld op het Jaagpad te Haarlem ter hoogte van de aansluiting met de Zuid Schalkwijkerweg.
Bij besluit van 9 juli 2014, gepubliceerd op 16 juli 2014, (het bestreden besluit) heeft verweerder de hiertegen gerichte bezwaren gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door de heer [naam 9]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 10]. Verder zijn verschenen [naam 1], vergezeld door zijn gemachtigde mr. S. Essakkili, [naam 2], [naam 3], [naam 7], [naam 5] en [naam 8] (hierna: derde-belanghebbenden).
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Eiser woont aan de [adres 1] en heeft vanuit zijn woning zicht op een deel van het Jaagpad. Op dit deel wordt geparkeerd door bewoners van woonboten die gelegen zijn aan het gedeelte van het Jaagpad dat niet toegankelijk is voor gemotoriseerd verkeer. Derde-belanghebbenden zijn bewoners van de daar gelegen woonboten. Het bij het primaire besluit genomen verkeersbesluit, welk besluit bij het bestreden besluit is herroepen ziet op het eerstgenoemde deel van het Jaagpad.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit, conform het advies van de bezwaaradviescommissie, de bezwaren gegrond verklaard en het verkeersbesluit ingetrokken.
3. Eiser betoogt dat [naam 1], [naam 6], [naam 7] en [naam 8], tevens derde-belanghebbenden in deze procedure, ten onrechte in bezwaar ontvankelijk zijn geacht.
4. Uit de stukken en hetgeen ter zitting – onbetwist - door [naam 1] is gesteld blijkt voldoende dat [naam 1] ten tijde van zowel het primaire besluit als de beslissing op bezwaar woonachtig was in de directe omgeving van de locatie. Verweerder heeft hem dan ook terecht in zijn bezwaar ontvangen. Het betoog van eiser faalt.
5. Uit de stukken en hetgeen ter zitting – onbetwist - door [naam 7] is gesteld blijkt voldoende dat [naam 6] en [naam 7] ten tijde van het primaire besluit en het bestreden besluit woonachtig waren in de directe nabijheid van de locatie. Ook ten aanzien van hen geldt dat verweerder hen terecht in hun bezwaar heeft ontvangen. Het betoog van eiser faalt.
6. [naam 8] heeft geen bezwaar ingediend en zijn naam wordt ook niet genoemd in het bestreden besluit. Voor zover eiser er over klaagt dat [naam 8] ten onrechte in bezwaar is ontvangen, mist deze klacht feitelijke grondslag. Het betoog van eiser faalt.
Hoorplicht
7. Eiser voert vervolgens aan dat hij ten onrechte niet is uitgenodigd voor de hoorzitting bij de bezwaaradviescommissie.
8. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.
9. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) stelt het bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord voordat het op het bezwaar beslist. Ingevolge het tweede lid stelt het bestuursorgaan daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Ingevolge artikel 7:3 van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
e. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
10. De rechtbank stelt vast dat uit de stukken, waaronder een brief van de toenmalige wethouder [naam 11] van 19 december 2012, en het besprokene ter zitting is gebleken dat klachten van eiser over het parkeren bij het Jaagpad een belangrijke aanleiding zijn geweest voor het nemen van het primaire besluit. Deze omstandigheid had naar het oordeel van de rechtbank aanleiding moeten zijn om eiser als belanghebbende aan te merken en hem in de gelegenheid te stellen te worden gehoord voordat verweerder op de bezwaren besliste. Van omstandigheden om van het horen af te zien is niet gebleken. Verweerder heeft eiser niet gehoord in bezwaar en daarom is er sprake van schending van artikel 7:2 , eerste lid, van de Awb.
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
10. De rechtbank ziet zich met het oog op een finale beslechting van het geschil vervolgens gesteld voor de vraag of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
Verkeersbesluit
13. Het primaire besluit stoelt in de kern op de overweging dat de gemeenteraad veel waarde hecht aan het groen houden van het buitengebied en (daarom) het parkeren op het Jaagpad wil verbieden. Inmiddels acht verweerder de belangen van de bewoners van de woonschepen om in de directe nabijheid van de woonschepen te kunnen parkeren zwaarwegender dan het belang van de landschappelijke waarde van het gebied. In navolging van de bezwaaradviescommissie is verweerder van oordeel dat het parkeerverbod onevenredig nadelig is voor de bewoners van de nabijgelegen woonboten omdat deze als gevolg daarvan zijn aangewezen op een parkeerplaats die op aanzienlijke afstand van de ligplaatsen van de boten is gesitueerd.
14. Eiser betoogt dat het parkeerverbod in stand had moeten worden gelaten. Eiser stelt al jarenlang veel overlast te ondervinden van de auto’s van de bewoners van woonboten in het groengebied, variërend van geluids- en stankoverlast tot de negatieve invloed die het parkeren heeft op de landelijke omgeving waarop eiser vanuit zijn woning direct uitzicht heeft. Hij betwist voorts dat de gemeenteraad zich bij het vaststellen van het bestemmingsplan heeft vergist. De raad hecht veel waarde aan het groen houden van het buitengebied, dat door het parkeren wordt aangetast. Voorts heeft verweerder naar zijn mening te veel waarde toegekend aan de belangen van de bewoners van de woonboten. Betrokkenen wisten dat ze in het buitengebied gingen wonen en de woonboten zijn ook vanaf andere parkeergelegenheden te bereiken. De beslissing op bezwaar is in strijd met het bestemmingsplan en er is geen concreet zicht op legalisatie, aldus eiser.
15. [naam 2] voert aan dat hij als bewoner van het woonschip aan het [adres 2] is aangewezen op de zuidelijke toegangsweg tot het Jaagpad. Dit is voor hem de enige reële toegang en parkeermogelijkheid. Al sinds mensenheugenis wordt hier geparkeerd. Bescherming van een groene omgeving is een zaak van het bestemmingsplan. Per abuis is parkeren niet in het bestemmingsplan Schalkwijkerweg opgenomen. Aan een verkeersbesluit horen verkeerstechnische of wegtechnische overwegingen ten grondslag te liggen. Het verkeersbesluit berustte in dit geval op oneigenlijke gronden en heeft onevenredig nadelige gevolgen voor de bewoners van het Jaagpad.
16. [naam 5] en [naam 4] voeren aan dat de groenstrook waar het om gaat slechts een heel kaal dijkje is met aan één zijde een smal strookje onkruid en aan de andere zijde een aflopend talud naar een sloot. Zij wonen sinds 1974 aan het Jaagpad en gedurende die tijd is er altijd geparkeerd op het tussendijkje. De alternatieve parkeerplaats is slecht bereikbaar over een onverlicht Jaagpad met twee steile voetbruggetjes en een afstand van ongeveer 700 meter. Verder wijzen zij erop dat zij in het bezit zijn van een gehandicaptenparkeerkaart en dat voornoemd alternatief voor hen ondoenlijk is. Het belang van eiser weegt niet op tegen het belang van de woonbootbewoners.
17. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
het verzekeren van de veiligheid op de weg;
het beschermen van weggebruikers en passagiers;
het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Op grond van artikel 2, tweede lid, kunnen de krachtens deze wet gestelde regels voorts strekken tot:
het voorkomen of beperken van de door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Op grond van artikel 21 van het BABW dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
18. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan het bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2007:BA4135). Het is aan het bestuursorgaan om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechtbank dient zich bij de beoordeling van een verkeersbesluit of de intrekking daarvan dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2007:AZ5844 en ECLI:NL:RVS:2007:BA2645).
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot intrekking van het verkeersbesluit heeft kunnen overgaan. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de belangen van de bewoners van de woonschepen om in de directe nabijheid van de woonschepen te kunnen parkeren kunnen laten prevaleren boven het belang van de landschappelijke waarde van het gebied. Ten aanzien van de door eiser naar voren gebrachte redenen om het parkeerverbod te handhaven (geluids- en stankoverlast en het verlies van onbelemmerd uitzicht op de omgeving) overweegt de rechtbank dat dit, indachtig het beperkte kader van artikel 2 voornoemd, geen belangen zijn op grond waarvan verweerder tot het instellen van een parkeerverbod kan besluiten.
20. Gelet hierop, en in overweging nemende dat eiser in de beroepsfase alsnog zijn standpunt naar voren heeft kunnen brengen, is de rechtbank van oordeel dat er geen beletselen bestaan om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
21. Al hetgeen door partijen over het ter plaatse geldende bestemmingsplan naar voren is gebracht behoeft geen bespreking omdat het bestemmingsplan of de handhaving daarvan in deze procedure niet voorligt en voor de beoordeling van het bestreden besluit niet relevant is.
22. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 9 juli 2014;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 980,--, te betalen aan eiser;
- gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem het door eiser betaalde griffierecht van €165,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Beijen, voorzitter, en mr. D.M. de Feijter en mr. I.M. Ludwig, leden, in aanwezigheid mr. Y.R. Boonstra - van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op16 juni 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.