In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn. Eiser had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd gekregen voor het jaar 2011, berekend op een belastbaar inkomen van € 37.053. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard. Eiser trok zijn beroep tegen de uitspraak op bezwaar in, maar stelde later opnieuw beroep in, wat leidde tot de vraag of dit beroep ontvankelijk was.
De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het beroep in beginsel betekende dat het aanvankelijk bestreden besluit rechtens onaantastbaar was geworden. Echter, de rechtbank erkende dat eiser in een situatie van dwaling verkeerde, omdat hij niet op de hoogte was van de gevolgen van zijn intrekking. Hierdoor werd het beroep alsnog inhoudelijk behandeld. De rechtbank concludeerde dat er geen wettelijke grondslag was voor een vrijstelling van de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, en dat de verzuimboete verlaagd werd tot € 49. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, handhaafde de aanslag ib/pvv 2011 en droeg de Belastingdienst op het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.