Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het bestreden besluit dateert van 15 juli 2013. De Awb bepaalt dat binnen zes weken bezwaar kan worden gemaakt. Deze mogelijkheid en termijn wordt ook nadrukkelijk in het bestreden besluit genoemd. Verzoeker heeft pas op 18 maart 2015 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Dit betekent dat de bezwaartermijn van zes weken ruimschoots is overschreden.
De voorzieningenrechter moet vervolgens de vraag beantwoorden of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
Verzoeker heeft (samengevat) aangevoerd dat het CBR in een bijlage bij het bezwaarschrift een aantal situaties heeft beschreven, waarin het volgens het CBR geen zin heeft om een bezwaarschrift in te dienen. Volgens verzoeker zijn de in deze bijlage opgenomen mededelingen uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd. Verzoeker ging er daarom van uit, en mocht er ook redelijkerwijs van uitgaan, dat dit juiste informatie was. Hierdoor heeft het CBR bij verzoeker het vertrouwen gewekt dat bezwaar maken volkomen zinloos was. Aan verzoeker kan niet worden tegengeworpen dat hij nu pas bezwaar maakt. De termijnoverschrijding is daarom verschoonbaar, waardoor de niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven. Verzoeker verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:1509).Volgens verzoeker is voorts de verwijzing naar de jurisprudentie ten aanzien van het aanvoeren van persoonlijke omstandigheden onjuist gebleken, omdat de Afdeling in een uitspraak van 4 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:622) zijn eerdere standpunt hierover heeft heroverwogen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het een keuze van de belanghebbende om al dan niet rechtsmiddelen in te stellen tegen een besluit. Het CBR geeft in de bijlage ook aan dat de belanghebbende het recht heeft om een bezwaarschrift in te dienen als hij het niet eens is met een besluit van het CBR. Het CBR geeft slechts aan dat het in enkele situaties geen zin heeft om een bezwaarschrift in te dienen, omdat de hoogste bestuursrechter (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) zich daarover al heeft uitgelaten. Dat verzoeker ervoor heeft gekozen om geen bezwaar te maken tegen het bestreden besluit komt voor zijn risico. Bij het maken van deze (juridische) keuze kan de belanghebbende juridische bijstand zoeken. Dat de Afdeling onlangs zijn jurisprudentie ten aanzien van het alcoholslotprogramma heeft gewijzigd, leidt niet tot een ander oordeel.
Nu het bezwaar niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard en het bestreden besluit in stand zal blijven, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.