6.4Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
7. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat de beslissing om al dan niet ontheffing te verlenen van een bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft. De rechter moet deze beslissing terughoudend toetsen. Dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om al dan niet ontheffing te verlenen heeft kunnen komen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2002). 8.Ten tijde van de aanvraag was op de locatie [adres 2] het bestemmingsplan ‘Buitengebied Texel 1996’ en het bestemmingsplan ‘Buitengebied Texel Herziening ex artikel 30 W.R.O.’ van juli 1998 van toepassing. Op 12 juni 2013 is het nieuwe bestemmingsplan ‘Buitengebied Texel 2013’ vastgesteld, dat vervolgens op11 februari 2014 in werking is getreden. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7470) geldt als uitgangspunt dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals het op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering mag een bouwaanvraag worden getoetst aan het ten tijde van de indiening ervan nog wel, maar ten tijde van het besluit op de aanvraag, dan wel het besluit op een daartegen ingediend bezwaar niet meer geldend bestemmingsplan, doch slechts indien ten tijde van de indiening van de aanvraag het daarin vervatte bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en er op dat moment nog geen voorbereidingsbesluit van kracht was geworden voor een nieuw bestemmingsplan dan wel een ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd waarmee dat bouwplan in strijd was. Deze uitzondering doet zich hier niet voor, omdat het bouwplan van eiseres in strijd is met het ten tijde van de indiening van de aanvraag geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Texel 1996’ en het bestemmingsplan ‘Buitengebied Texel Herziening ex artikel 30 W.R.O.’ van juli 1998. Het bestreden besluit wordt daarom getoetst aan het nieuwe bestemmingsplan ‘Buitengebied Texel 2013’. 9.
In het nieuwe bestemmingsplan zijn voor het perceel [adres 2] twee verschillende bestemmingen opgenomen. Het betreft de bestemmingen ‘recreatie – recreatief opstal’ met vijf slaapplaatsen, en ‘recreatie – verblijfsrecreatieve gebouwen’ met 45 slaapplaatsen. Binnen deze bestemmingen zijn bouwvlakken opgenomen. Op het perceel [adres 3] ligt een bouwvlak voor een recreatief opstal en op het perceel [adres 4] ligt een bouwvlak voor verblijfsrecreatieve gebouwen. In het bouwvlak [adres 2] zijn de vijf slaapplaatsen opgenomen komende vanaf [adres 1], daarmee is het maximum aantal recreatieve slaapplaatsen in het bouwvlak [adres 2] in het nieuwe bestemmingsplan verhoogd met vijf slaapplaatsen. Voor zover de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning ziet op het verplaatsen van een recreatieve opstal (vijf slaapplaatsen) van [adres 1] naar [adres 2], stelt de rechtbank vast dat daaraan met het nieuwe bestemmingsplan tegemoet is gekomen.
10. Voor zover de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning ziet op de
(nieuw-)bouw van een zomerhuis aan [adres 2], staat vast dat dit strijdig is met het nieuwe bestemmingsplan, omdat eiseres buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak voor verblijfsrecreatieve gebouwen wil bouwen.
11. Ten aanzien van het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak kan dit beroep in beginsel uitsluitend slagen indien namens een bevoegd orgaan jegens de belanghebbende uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die bij die belanghebbende gerechtvaardigde en gedragsbepalende verwachtingen hebben gewekt.
12. Verweerder heeft met de brief van 2 september 2010 gereageerd op het verzoek van eiseres van 31 januari 2010, om mee te werken aan de verplaatsing van het recreatief opstal aan [adres 1] naar [adres 2]. Verweerder heeft aan eiseres medegedeeld dat op 3 augustus 2010 is besloten medewerking te verlenen tot het opstarten van een projectprocedure. In de brief staat dat een projectbesluit een ruimtelijke onderbouwing vereist waarin moet worden ingegaan op de verwijdering van de recreatieve opstal op de oude locatie aan [adres 1], en de nieuwbouw van een recreatief opstal op de nieuwe locatie aan [adres 2]. Verweerder heeft voorts aan eiseres medegedeeld dat de gemeenteraad een besluit zal nemen over het voeren van de daadwerkelijke projectprocedure zodra de onderbouwing van eiseres is aangeleverd.
13. Volgens verweerder is in de brief van 2 september 2010 een principe uitspraak gedaan, hetgeen door eiseres niet is weersproken. Verweerder spreekt slechts de bereidheid uit om aan de gemeenteraad voor te stellen om medewerking te verlenen aan de aanvraag van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres jaren later – zij deed haar aanvraag pas op 14 mei 2013 – geen beroep doen op de inhoud van deze brief, waarin overigens geen enkele toezegging is gedaan over de precieze locatie van (nieuw-)bouw aan het perceel [adres 2]. Verweerder heeft eiseres er in de brief van 2 september 2010 zelfs op gewezen dat haar aanvraag gezien wordt als een verzoek om informatie, waar geen rechten aan kunnen worden ontleend. Van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van de zijde van het bevoegde orgaan is dan ook niet gebleken, het beroep op schending van het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
14. Vaststaat dat de (nieuw-)bouw van een zomerhuis aan [adres 2] strijdig is met het nieuwe bestemmingsplan en de uitgangspunten van het beleid, omdat eiseres buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak voor verblijfsrecreatieve gebouwen wil bouwen. Verweerder kon de aanvraag van eiseres daarom in redelijkheid afwijzen.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.