ECLI:NL:RBNHO:2015:2402

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
23 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3591
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor legalisatie van bouwwerk en strijdigheid met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor de legalisatie van een bouwwerk. De derde-partij had op 21 oktober 2013 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de legalisatie van een aanbouw en bijgebouw aan zijn woning. De gemeente Zaanstad verleende deze vergunning, maar de eiser, die bezwaar had gemaakt, stelde dat de vergunning onterecht was verleend omdat de bouwactiviteit vergunningplichtig zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had geoordeeld dat voor de activiteit 'bouwen' geen omgevingsvergunning vereist was, omdat het bouwwerk niet hoger was dan 5 meter en dus vergunningvrij was volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De rechtbank overwoog verder dat de eiser niet had aangetoond dat het gebruik van het bouwwerk in strijd was met het bestemmingsplan. De gemeente had voldoende gemotiveerd dat er in de omgeving vergelijkbare bouwwerken aanwezig waren, waardoor de afwijking van het bestemmingsplan niet onredelijk was. De rechtbank concludeerde dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/3591

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 maart 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D. Pool),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. F.P. Brouwer).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij], te [woonplaats] (gemachtigde: mr. J. Hobo).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de derde-partij een omgevingsvergunning verleend ter legalisatie van een bouwwerk bij zijn woning aan [adres 1].
Bij besluit van 23 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De derde-partij heeft zijn standpunt in een schriftelijke reactie toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door T. Machiels en R. Huijzer. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door mr. T. de Beet, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De derde-partij heeft bij zijn woning aan [adres 1] een bouwwerk gerealiseerd dat bestaat uit een aanbouw met opbouw en een bijgebouw. Op 29 maart 2013 heeft de derde-partij een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning teneinde het bouwwerk te legaliseren. Deze aanvraag is op 6 september 2013 gewijzigd.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van de derde-partij, voor zover deze aanvraag betrekking heeft op een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) buiten behandeling gelaten omdat naar zijn oordeel voor deze activiteit op grond van artikel 3, aanhef, en eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) geen omgevingsvergunning is vereist. Verweerder heeft de aanvraag op de voet van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo, in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, ook aangemerkt als aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het gebruik van het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan en voor deze activiteit de omgevingsvergunning verleend.
3. Eiser komt in beroep op tegen de beslissingen van verweerder die in het bestreden besluit zijn gehandhaafd.
4.1
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat voor de activiteit bouwen geen omgevingsvergunning is vereist. Volgens eiser blijft artikel 3, aanhef, en eerste lid, van bijlage II bij het Bor buiten toepassing omdat het bouwwerk hoger is dan 5 meter. Bovendien heeft verweerder nagelaten om te toetsen aan de eisen van het bestemmingsplan, terwijl de voorwaarden van het planologisch regime onverkort van toepassing blijven bij de categorieën van gevallen als genoemd in artikel 3 van bijlage II van het Bor, zo stelt eiser.
4.2
Ingevolge artikel 3, aanhef, en eerste lid, van bijlage II bij het Bor, is een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits niet hoger dan 5 meter. Is een dergelijke bouwactiviteit in strijd met het geldende planologische regime, dan is een omgevingsvergunning vereist voor het planologisch strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, maar herleeft niet de vergunningplicht voor de activiteit bouwen. In zoverre faalt het betoog van eiser.
4.3
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hij zich, bij de beoordeling van de vraag of het bouwwerk vergunningvrij is voor wat betreft de activiteit bouwen, heeft mogen baseren op de door de derde-partij aangeleverde bouwtekeningen. Nu uit deze tekeningen blijkt dat het bouwwerk niet hoger is dan 5 meter, heeft verweerder terecht geoordeeld dat voor de activiteit bouwen geen omgevingsvergunning is vereist. Beantwoording van de vraag of het bouwwerk, anders dan staat vermeld in de bouwtekeningen, in de praktijk hoger is dan 5 meter, komt aan de orde in het kader van een eventueel handhavingsverzoek. De beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Eiser heeft aangevoerd dat het gebruik van het bouwwerk strijdig is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft volgens eiser de afwijking van het planologisch regime, mede gelet op de toepasselijke beleidsregels, onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft nagelaten te onderbouwen dat er in de nabije omgeving van het bouwwerk vergunde trendsetters aanwezig zijn, aldus eiser. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de door verweerder aangedragen voorbeelden niet dezelfde vorm hebben en zij op een andere plaats aan de woning zijn gebouwd.
5.2
Niet in geschil is dat het bouwwerk strijdig is met het ter plaatse geldende planologisch regime. Evenmin in geschil is dat verweerder op grond artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van het Bor en artikel 4, eerste lid, onder 1, van bijlage II bij het Bor, in beginsel bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan. Bij gebruikmaking van deze bevoegdheid komt verweerder een grote mate van beleidsvrijheid toe. De rechter toetst terughoudend of de uitkomst van de belangenafweging kennelijk onredelijk is.
5.3
Verweerder heeft, onder verwijzing naar de bouwwerken aan de [adres 2] [adres 3], [adres 4], [adres 5], [adres 6] en [adres 7], onweersproken gesteld dat in de nabije omgeving van de woning van de derde-partij meerdere soortgelijke aanbouwen over twee verdiepingen aanwezig zijn. Het bouwwerk van de derde-partij sluit in stedenbouwkundige zin bij die bouwwerken aan, omdat het past binnen de contouren en het volume van die bouwwerken. Vanwege de aanwezigheid van deze bouwwerken kon het bouwwerk van de derde-partij worden vergund, aldus verweerder.
5.4
De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder ter zake aldus, dat hij een afwijking van het planologisch regime en de beleidsregels uit de ‘Nota woonbebouwing Zaanstad 2012’ (de Nota) toelaatbaar acht vanwege de aanwezigheid van de (in stedenbouwkundige zin) soortgelijke bouwwerken, ten aanzien waarvan de aanwezigheid reeds is goedgevonden. Dat wordt niet anders, zo begrijpt de rechtbank, als deze bouwwerken een ander uiterlijk hebben en in zoverre niet soortgelijk zijn voor wat betreft de welstandscriteria. De rechtbank acht dit niet onredelijk. Omdat de in artikel 5 van de Nota opgenomen afwijkingsmogelijkheid slechts betrekking heeft op trendsetters voor wat betreft de welstandscriteria, heeft verweerder weliswaar ten onrechte geconcludeerd dat het bouwwerk binnen het beleid van de Nota kon worden vergund, maar kan daarmee, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog niet worden gezegd dat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
5.5
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Brouwer, voorzitter, en mr. I.M. Ludwig en mr. M. Duin, leden, in aanwezigheid van mr. S. Vosse-Pirs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.