In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor de legalisatie van een bouwwerk. De derde-partij had op 21 oktober 2013 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de legalisatie van een aanbouw en bijgebouw aan zijn woning. De gemeente Zaanstad verleende deze vergunning, maar de eiser, die bezwaar had gemaakt, stelde dat de vergunning onterecht was verleend omdat de bouwactiviteit vergunningplichtig zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had geoordeeld dat voor de activiteit 'bouwen' geen omgevingsvergunning vereist was, omdat het bouwwerk niet hoger was dan 5 meter en dus vergunningvrij was volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De rechtbank overwoog verder dat de eiser niet had aangetoond dat het gebruik van het bouwwerk in strijd was met het bestemmingsplan. De gemeente had voldoende gemotiveerd dat er in de omgeving vergelijkbare bouwwerken aanwezig waren, waardoor de afwijking van het bestemmingsplan niet onredelijk was. De rechtbank concludeerde dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.