ECLI:NL:RBNHO:2015:2296
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen handhavingsbesluit inzake steiger en berging
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen een handhavingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde E.P. Blaauw, had beroep ingesteld tegen het besluit van 7 juli 2014, waarin zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 18 december 2013 ongegrond was verklaard. Dit eerdere besluit verplichtte eiser om een steiger en berging naast zijn woonboot te verwijderen voor 30 januari 2014, op straffe van een dwangsom van € 25.000,--. Eiser stelde dat de steiger inmiddels was vergund en dat de berging binnen de gestelde termijn was verwijderd, waardoor er geen dwangsom verbeurd was.
De rechtbank oordeelde dat eiser wel degelijk procesbelang had, ondanks de vergunningsverlening voor de steiger. De rechtbank verwierp het betoog van verweerder dat er geen procesbelang was, omdat eiser de berging opnieuw wilde oprichten. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit I niet in stand kon blijven voor zover het de steiger betreft, omdat deze inmiddels was vergund. Echter, de rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor vergoeding van de proceskosten aan eiser, omdat de herroeping van het primaire besluit niet te wijten was aan een onrechtmatigheid van het bestuursorgaan.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond en vernietigde dit besluit voor zover het de steiger betreft. Het primaire besluit werd herroepen voor dat gedeelte en de rechtbank bepaalde dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Voor het overige werd het beroep ongegrond verklaard. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 980,--.