ECLI:NL:RBNHO:2014:8946

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
HAA 14/531
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 18 september 2014 uitspraak gedaan in het verzet van opposante tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep. Opposante had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, dat op 19 december 2013 was genomen. De rechtbank had eerder, op 8 mei 2014, het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposante het griffierecht niet tijdig had voldaan. In verzet stelde opposante dat zij ten onrechte slechts één aanmaning had ontvangen voor de betaling van het griffierecht, terwijl gebruikelijk is dat er na de factuur een tweede aanmaning volgt. Zij betoogde dat de niet-ontvankelijkverklaring in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat het recht op toegang tot de rechter in het geding was. De rechtbank overwoog dat de regeling in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voldoende ruimte biedt voor het stellen van een termijn voor betaling van het griffierecht en dat opposante in deze procedure twee termijnen had gekregen om het griffierecht te voldoen. De rechtbank concludeerde dat de niet-ontvankelijkverklaring terecht was en dat het verzet ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door rechter M.P. de Valk, in aanwezigheid van griffier I. Broekhuizen, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/531

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor verzetzaken van

in de zaak tussen

[opposante], te [plaats]

opposante,
(gemachtigde: mr. R.P. Kuijper),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,

geopposeerde.

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van geopposeerde van 19 december 2013.
Bij uitspraak van 8 mei 2014 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft opposante verzet gedaan.

Overwegingen

1.
De rechtbank heeft het beroep van opposante kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposante heeft verzuimd het griffierecht binnen de gestelde termijn te voldoen.
2.
Opposante voert in verzet aan dat anders dan gebruikelijk slechts één schrijven is verzonden aangaande betaling van het griffierecht, terwijl gebruikelijk is dat na de factuur nog een aanmaning wordt verzonden. Opposante stelt dat aan haar hierdoor ten onrechte een 2e termijn voor betaling van het griffierecht is onthouden. Voorts voert opposante aan dat, hoewel heffing van griffierecht voor het recht op toegang tot de rechter op zichzelf niet onverenigbaar is met artikel 6, eerste lid 1, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de niet-ontvankelijkverklaring van een zaak uitsluitend wegens te late betaling dat wél is. In dat kader verwijst opposante naar de mogelijkheid om het griffierecht aan de balie te voldoen op de dag van de zitting bij een voorlopige voorziening. Opposante verwijst tevens naar een arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:699). Opposante stelt zich op het standpunt dat ten onrechte een fatale termijn wordt gesteld en verwijst naar de gang van zaken in het civiele recht.
3.
In deze procedure ligt de vraag voor of de rechtbank het beroep van opposante terecht en op goede gronden kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.
Op grond van artikel 8:41, vijfde en zesde lid van de Awb dient het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort, bij gebreke waarvan niet-ontvankelijkheidverklaring van het beroep kan volgen.
5.
De rechtbank overweegt het volgende. Ingevolge de regeling van de Awb kan worden volstaan met het geven van één termijn voor betaling van het griffierecht, bij gebreke waarvan niet-ontvankelijkheidverklaring kan volgen. In onderhavige procedure is opposante overigens -anders dan zij heeft gesteld- twee termijnen gegund voor betaling van het griffierecht. Na ontvangst van haar beroepschrift is (de gemachtigde) van opposante bij brief van 4 februari 2014 uitgenodigd het griffierecht binnen vier weken te voldoen. De rechtbank heeft na verloop van deze termijn vervolgens opposante bij aangetekende brief van 3 maart 2014 wederom in de gelegenheid gesteld binnen vier weken het griffierecht te voldoen. De rechtbank heeft het griffierecht binnen de gestelde termijnen niet ontvangen. Deze grond van het verzet faalt derhalve.
6.
Het standpunt van opposante dat niet-ontvankelijkheid wegens te late betaling van het griffierecht in strijd is met artikel 6 EVRM leidt evenmin tot een gegrond verzet. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het stellen van een betalingstermijn niet dat daarmee het wezen van het recht op toegang tot de rechter wordt aangetast. Te minder daar opposante zonodig kan verzoeken om verlenging van de betalingstermijn of om nihilstelling daarvan. De verwijzing naar het arrest van de HR maakt het voorgaande niet anders, nu dit arrest gaat over de gevolgen van betalingsonmacht bij griffierecht en niet (zoals in deze zaak) over de gevolgen van het te laat betalen van griffierecht.
7.
Dat in het civiele recht mogelijk andere regels gelden ten aanzien van de voldoening van het griffierecht, maakt niet dat daarmee de regels van de Awb op zij gezet kunnen worden. Ook dit betoog faalt derhalve. Verwijzing naar de werkwijze bij voorlopige voorziening kan evenmin opposante baten. Dat bij voorlopige voorzieningen het vaak mogelijk is om aan de balie te betalen tot op de dag van de zitting komt doordat de termijnen waarop de zitting wordt gepland bij spoedprocedures zodanig kort zijn dat geen facturen en/of aanmaningen voor griffierecht worden verzonden, dan wel de gestelde betalingstermijnen tot op de dag van de zitting nog niet verlopen zijn.
8.
Het verzet zal dan ook ongegrond worden verklaard

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.P de Valk, rechter, in tegenwoordigheid van I. Broekhuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel