ECLI:NL:RBNHO:2014:8594

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 augustus 2014
Publicatiedatum
8 september 2014
Zaaknummer
AWB 14-754
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en verzuimboete na ambtshalve vermindering

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde J.A. Klaver, beroep ingesteld tegen een aanslag inkomstenbelasting en een opgelegde verzuimboete door de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zaandam. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.035 voor het jaar 2011. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit bezwaar werd door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens een verzoek tot ambtshalve vermindering ingediend, dat door de inspecteur werd afgewezen. Na een zitting op 30 juli 2014, waar eiser in persoon aanwezig was, heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de aanslag op basis van de bij de conclusie van repliek overgelegde bewijsstukken had moeten verminderen. De rechtbank heeft de aanslag en de beschikking heffingsrente vernietigd, maar de verzuimboete van € 226 gehandhaafd, omdat eiser niet had aangetoond dat hij geen uitnodiging tot het doen van aangifte had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de boete te laten vervallen of te verminderen, en dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 augustus 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 14/754
Uitspraakdatum: 28 augustus 2014
Uitspraak in het geding tussen
[X]te [Z], eiser,
gemachtigde J.A. Klaver,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zaandam, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser over het jaar 2011 een aanslag (aanslagnummer [#]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.035 en daarbij heeft hij bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 226 opgelegd.
Tegen deze aanslag heeft eiser op 26 maart 2013 bezwaar gemaakt. Op 7 oktober 2013 heeft verweerder uitspraak gedaan, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bij beschikking op grond van artikel 9.6 van de Wet IB 2001 het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.
De gemachtigde heeft het ingestelde beroep tegen de uitspraak op bezwaar ingetrokken (zaaknr AWB 13/4709).
De gemachtigde heeft in een stuk van 18 november 2013 bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beschikking van 7 oktober 2013 en daarbij heeft hij een ingevuld aangiftebiljet meegestuurd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2014 de beschikking gehandhaafd.
De gemachtigde heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2014. Eiser is daar in persoon verschenen in aanwezigheid van zijn gemachtigde J.A. Klaver. Namens verweerder zijn verschenen E. Bloem en mr. J.H. van Wier. Ter zitting heeft verweerder een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eiser is in november 2008 in verzekering gesteld en op enig moment gedetineerd geweest in Italië. Na overbrenging uit een gevangenis in Italië is hij op 15 februari 2012 vanuit de Penitentiaire Inrichting in Heerhugowaard in vrijheid gesteld.
2.2.
Eiser en zijn toenmalige echtgenote zijn door aankoop in 2003 eigenaar geworden van de woning [A]. Zij hebben deze in gebruik genomen als eigen woning. Op de woning rustte een hypothecaire schuld van ruim € 320.000.
2.3.
Eiser stond vanaf 15 januari 2004 tot 20 februari 2012 ingeschreven op het adres [A], van 20 februari 2012 tot 2 oktober 2012 op het adres [B] en van 2 oktober 2012 tot 13 november 2013 weer op het adres[A].
2.4.
De Belastingdienst heeft eiser begin 2012 uitgenodigd aangifte inkomstenbelasting te doen over 2011. De Belastingdienst heeft eiser op 29 juni 2012 een herinnering gestuurd op het adres[B]. De Belastingdienst heeft eiser op 31 juli 2012 een aanmaning gestuurd op het adres[B]. De inspecteur heeft op 6 maart 2013 een aanslag opgelegd berekend naar een ambtshalve vastgesteld inkomen, verstuurd naar het adres[A].
2.5.
Eiser heeft tegen deze aanslag persoonlijk bezwaar gemaakt en daarbij aangegeven dat hij nog graag een aangiftebiljet wilde invullen; als adres vermeldde hij het inschrijvingsadres[A]. Op 3 juni 2013 heeft de inspecteur eiser verzocht de gronden van het bezwaar in te sturen, dit verzoek heeft hij op 2 juli 2013 herhaald en op 13 september 2013 heeft de inspecteur aangegeven van plan te zijn het bezwaar af te wijzen en dit heeft hij, toen elke reactie uitbleef, op 7 oktober 2013 gedaan.
2.6.
Bij het verzoek tot herziening heeft de gemachtigde een aangiftebiljet meegestuurd en daarbij verklaard dat eiser zijn woning had verhuurd. De gemachtigde stelde dat verweerder zeer onzorgvuldig had gehandeld.
Op 4 december 2013 heeft de inspecteur een toelichting op de stellingen uit het verzoekschrift verzocht en om bewijsstukken gevraagd. Op 18 december 2013 heeft de gemachtigde verklaard dat eiser gedwongen in Italië had verbleven; hij heeft geen bewijsstuk meegezonden.
2.7.
In het beroepschrift heeft de gemachtigde verklaard dat eiser geen inkomsten uit arbeid had genoten en heeft hij een nadere toelichting gegeven op de gang van zaken rond de verhuur van de woning.
2.8.
Bij de conclusie van repliek heeft de gemachtigde de volgende bijlagen gevoegd:
- een verzoek van de echtgenote van eiser tot echtscheiding, door een deurwaarder aan eiser betekend op 16 november 2010;
- een overeenkomst tot verhuur van de woning[A] aan een derde, gedateerd 5 februari 2011;
- de echtscheidingsbeschikking van 12 mei 2011;
- het bewijs van in vrijheidstelling gedateerd 15 februari 2012.

3.Geschil

Op basis van de bij de conclusie van repliek gevoegde stukken heeft verweerder ter zitting verklaard dat het belastbaar inkomen kan worden verminderd naar nihil. Aldus is de hoogte van de aanslag niet meer in geschil en zal de rechtbank zich op grond van het bepaalde in artikel 9.6, vierde lid, van de Wet IB 2001 in deze uitspraak beperken tot het beoordelen van de opgelegde verzuimboete.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De gemachtigde stelt in zijn beroepschrift dat eiser geen uitnodiging tot het doen van aangifte heeft ontvangen en evenmin een herinnering of een aanmaning. Zoals uit de weergave onder 2 blijkt, heeft de Belastingdienst deze stukken verzonden naar de adressen waar eiser ingeschreven stond.
In het door eiser zelf ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag schrijft hij “Wil graag me aangifte van 2011 opnieuw invullen, heb in detensie gezeten in Italië en ben 14/2/2012 vrijgelaten” en spreekt met geen woord over het niet aangekomen zijn van belangrijke stukken. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank alleszins aannemelijk dat eiser de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering en de aanmaning heeft ontvangen en dat hij daarom wel degelijk in verzuim was door niet de vereiste aangifte te doen.
Daarom ziet de rechtbank geen reden de boete, opgelegd ter zake van het aangifteverzuim, te laten vervallen of te verminderen.
4.2.
Gelet op de conclusie van verweerder ter zitting is het beroep van eiser met betrekking tot de hoogte van de aanslag niettemin gegrond. De rechtbank zal de op grond van artikel 9.6 van de Wet IB 2001 genomen beschikking en de opgelegde aanslag over het jaar 2011 dan ook vernietigen.

5.Proceskosten

5.1.
Eiser heeft verzocht om een ambtshalve vermindering van de aanslag maar heeft, ondanks herhaald gestelde vragen, geen enkele reactie gegeven op vragen van verweerder. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een aan de inspecteur te verwijten onrechtmatigheid en daarom ziet de rechtbank geen reden hem te veroordelen tot vergoeding voor de kosten voor de behandeling van het bezwaar (zie Hoge Raad 18 juni 2010, nr. 09/00370, ECLI:NL:HR:2010:BM7705).
5.2.
In de bezwaarfase heeft de gemachtigde ondanks expliciet door verweerder gestelde vragen geen bewijsstuk overgelegd ter onderbouwing van het bezwaar tegen de beschikking. Pas in de beroepsfase (bij zijn conclusie van repliek) heeft hij deze stukken, die alle gedateerd waren van voor de uitspraak op bezwaar, overgelegd en op grond daarvan heeft verweerder zonder verdere discussie de conclusie getrokken dat de aanslag zou moeten vervallen.
Anders dan de gemachtigde stelt, ziet de rechtbank geen reden waarom de inspecteur de gemachtigde als reactie op zijn antwoordbrief van 18 december 2013 nogmaals had moeten vragen bewijsstukken voor zijn stellingen over te leggen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeit uit de handelwijze van eiser, dan wel zijn gemachtigde (zie Hoge Raad 12 mei 2006, nr. 42449, ECLI:NL:HR:2006:AX0985) en ziet de rechtbank geen reden verweerder te veroordelen in de proceskosten.

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar en de beschikking afwijzing ambtshalve vermindering;
- vernietigt de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2011 en de daarbij genomen beschikking heffingsrente;
- handhaaft de boetebeschikking tot het bedrag van € 226 en
- gelast verweerder het griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I. Hoek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.