ECLI:NL:RBNHO:2014:8366

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 september 2014
Publicatiedatum
29 augustus 2014
Zaaknummer
AWB-13_4860
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor loonheffingsschulden van een B.V. na melding betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig bestuurder van [A] B.V., en de ontvanger van de Belastingdienst. Eiser was aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven loonheffingsschulden van de B.V. over de maanden juni, september, oktober en december 2012, alsmede januari en februari 2013. De ontvanger had eiser op 13 juni 2013 aansprakelijk gesteld op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990, omdat eiser geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht had gedaan. Eiser betoogde dat hij per 6 februari 2013 niet langer bestuurder was en dat hij niet aansprakelijk kon worden gesteld voor schulden die na deze datum waren ontstaan. De rechtbank oordeelde echter dat eiser, ondanks de registratie van een nieuwe bestuurder, feitelijk nog steeds als bestuurder van de B.V. moest worden aangemerkt. De rechtbank baseerde dit oordeel op verschillende feiten, waaronder de melding van betalingsonmacht door eiser zelf en het feit dat hij geen bewijs had geleverd voor zijn ontslag als bestuurder. De rechtbank concludeerde dat eiser terecht aansprakelijk was gesteld voor de loonheffingsschulden, omdat hij niet had aangetoond dat de B.V. aan zijn meldingsplicht had voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en legde de proceskosten bij de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 13/4860
Uitspraak van de meervoudige kamer van 5 september 2014 in het geding tussen
[X],te [Z], eiser,
en
de ontvanger van de Belastingdienst, kantoor [P], verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft eiser op 13 juni 2013 bij beschikking op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 aansprakelijk gesteld voor de betaling van over de tijdvakken juni, september, oktober en december 2012 alsmede januari en februari 2013 nageheven loonheffingen ten name van[A] B.V. voor een bedrag van € 3.682. In dit bedrag zijn kosten en verzuimboetes begrepen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2013 de beschikking aansprakelijkstelling gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen J.W.A. Balder, bijgestaan door E.J. van Putten en N. Ugur.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
In een tot de gedingstukken behorend uittreksel van de Kamer van Koophandel (hierna: de KvK) van 22 mei 2013 staat vermeld dat eiser met ingang van 16 december 2011 bestuurder is geworden van[A] B.V. en dat dit op 27 december 2011 is geregistreerd bij de KvK.
2.2.
In het tot de gedingstukken behorende uittreksel van de KvK van 5 november 2013 staat dat[B] per 6 februari 2013 bestuurder is geworden van[A] B.V. Het uittreksel vermeldt voorts dat dit op 2 september 2013 is geregistreerd.
2.3.
Blijkens genoemde uittreksels en de tot de gedingstukken behorende handelsregisterhistorie van de KvK is eiser van 16 december 2011 tot 9 september 2013 enig aandeelhouder geweest van[A] B.V. Per 9 september 2013 (datum registratie 10 september 2013) is [C] enig aandeelhouder van[A] B.V. geworden.
2.4.
De inspecteur heeft over de genoemde tijdvakken ambtshalve naheffingsaanslagen opgelegd aan[A] B.V. wegens het niet doen van aangifte en vervolgens (voor de maanden januari en februari 2013) naheffingsaanslagen wegens het niet afdragen van de alsnog aangegeven loonheffing.
2.5.
Eiser heeft op 9 mei 2013 een melding betalingsonmacht gedaan voor de maanden januari, februari en maart 2013. In zijn brief van 22 mei 2013 verzoekt verweerder aan eiser om toezending van nadere gegevens terzake van de melding over het tijdvak loonheffing maart 2013. De melding voor de tijdvakken loonheffing januari en februari 2013 heeft verweerder in deze brief als niet-rechtsgeldig aangemerkt.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of eiser terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven loonheffingsschulden van[A] B.V.
3.2.
Niet in geschil is de juistheid van de opgelegde naheffingsaanslagen waarvoor eiser aansprakelijk is gesteld.

4.Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader
4.1.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW), voor zover hier van belang, is iedere bestuurder van een lichaam hoofdelijk aansprakelijk voor - onder meer - de loonbelasting die het lichaam verschuldigd is overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden van genoemd artikel.
4.2.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de IW is, voor zover hier van belang, het lichaam als bedoeld in het eerste lid verplicht om onverwijld nadat gebleken is dat het niet tot betaling van de loonbelasting of omzetbelasting in staat is, daarvan mededeling aan de ontvanger te doen.
4.3.
Ingevolge artikel 36, vierde lid, eerste volzin, van de IW kan, indien tijdige melding uitblijft de bestuurder aansprakelijk worden gesteld omdat wordt vermoed dat de niet betaling het gevolg is van aan hem te wijten onbehoorlijk bestuur. Ingevolge artikel 36, vierde lid, tweede volzin, van de IW wordt tot weerlegging van dit vermoeden slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem te wijten is dat het lichaam niet aan zijn meldingsplicht heeft voldaan.
4.4.
Ingevolge artikel 36, vijfde lid, aanhef en onder a, van de IW wordt voor de toepassing van dit artikel onder bestuurder mede verstaan de gewezen bestuurder tijdens wiens bestuur de belastingschuld is ontstaan.
4.5.
Ingevolge artikel 36, zesde lid, van de IW is de tweede volzin van het vierde lid niet van toepassing op de gewezen bestuurder.
4.6.
Deze bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de premies voor de volks- en werknemersverzekeringen (artikel 60 Wet financiering sociale verzekeringen).
Aansprakelijkstelling
4.7.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij per 6 februari 2013 geen bestuurder meer was van[A] B.V. en dat hij voor schulden van[A] B.V. van na die periode niet aansprakelijk is. Eiser betoogt daartoe dat hij als bestuurder per 6 februari 2013 is opgevolgd door de heer[B]. Dienaangaande heeft op 6 februari 2013 een aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden. Omdat de heer [B] veel in het buitenland verbleef en niet over een identiteitsbewijs beschikte is dit pas op 2 september 2013 geregistreerd bij de KvK. Eiser betoogt voorts dat hij niet kan worden aangemerkt als degene die het beleid van[A] B.V. heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder, als bedoeld in artikel 36, vijfde lid, aanhef en onderdeel b, IW. Daartoe betoogt eiser dat hij na 6 februari 2013 geen handelingen als bestuurder meer heeft verricht.
4.8.
Verweerder bestrijdt het standpunt van eiser en wijst erop dat eiser met ingang van 27 december 2011 bij de KvK stond ingeschreven als bestuurder van de B.V. en dat eiser blijkens het uittreksel op 2 september 2013 als bestuurder is uitgeschreven. Verweerder betoogt verder dat aan eiser geen feitelijk ontslag als is verleend als geregeld in artikel 2:244 van het Burgerlijk Wetboek. Het is volgens verweerder veeleer aannemelijk dat eiser ook na 6 februari 2013 bestuurder was. Daartoe wijst verweerder op het volgende:
- Op 9 mei 2013 meldt eiser de betalingsonmacht van[A] B.V. Hij doet dat zelf in zijn hoedanigheid van bestuurder en niet namens de bestuurder.
- In zijn brief van 22 mei 2013 verzoekt verweerder aan eiser om toezending van nadere gegevens terzake van de melding betalingsonmacht over het tijdvak loonheffing maart 2013.
- In zijn brief met dagtekening 9 juni 2013 wordt de gevraagde informatie door eiser, in zijn hoedanigheid van bestuurder, verstrekt. Uit deze brief maakt verweerder op dat eiser een actueel inzicht heeft in de financiële gang van zaken van[A] B.V. In de brief wordt geen melding gemaakt van enige wisseling van bestuurders.
- In de beschikking van 12 juni 2013 wordt de melding betalingsonmacht voor het tijdvak loonheffing maart 2013 als rechtsgeldig beoordeeld. De beschikking wordt ter attentie van eiser verzonden.
- Op 4 juli 2013 belt eiser met de Ontvanger van kantoor[D] over de inbeslagname van een voertuig met kenteken [# # #] ten name van[A] BV. Hij deelt mee dat hij het voertuig wil verkopen. Hij biedt aan de waarde van het voertuig te laten taxeren en de opbrengst ten goede van de Ontvanger te laten komen. Hij bevestigt dit gesprek in een mailbericht.
- De door eiser genoemde nieuwe bestuurder, de heer[B], staat in 2013 niet op de loonlijst bij[A] B.V.
- Eiser was in de periode van 16 november 2011 tot 9 september 2013 enig aandeelhouder van[A] B.V.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 36, eerste lid, van de IW aansprakelijk gesteld kan worden degene die is aan te merken als bestuurder van de desbetreffende vennootschap. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 juni 2008, nr. 07/10704, ECLI:NL:HR:2008:BD5467, geoordeeld dat voor het antwoord op de vraag of iemand bestuurder is als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de IW niet zonder meer bepalend is of betrokkene in het handelsregister staat ingeschreven als bestuurder van de desbetreffende vennootschap. Feitelijke omstandigheden kunnen aanleiding zijn een in het handelsregister ingeschreven bestuurder niet meer als bestuurder in de zin van voormelde bepaling aan te merken (HR 1 oktober 2010, nr. 09/01555, ECLI:NL:HR:2010:BM5125).
4.10.
Op 2 september 2013 is blijkens het uittreksel van de KvK geregistreerd dat een bestuurderswisseling heeft plaatsgevonden bij[A] B.V. Dat deze wisseling volgens het uittreksel met terugwerkende kracht per 6 februari 2013 heeft plaatsgevonden acht de rechtbank, mede gelet op bovengenoemde arresten, niet van doorslaggevende betekenis voor het oordeel dat eiser voordien nog als bestuurder zou moeten worden aangemerkt.
Eiser heeft geen plausibele verklaring gegeven voor het feit dat registratie bij de KvK pas heeft plaatsgevonden 7 maanden na de gestelde bestuurderswisseling. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt kan eiser niet worden gevolgd in zijn betoog dat [B] gedurende die periode heeft gereisd en in het buitenland heeft verbleven zonder identiteitsbewijs en dat het niet mogelijk zou zijn geweest de bewuste inschrijving op een eerder moment te effectueren.
4.11.
De rechtbank acht voorts van belang dat eiser met ingang van 27 december 2011 in het handelsregister van de KvK stond ingeschreven als bestuurder van de B.V. en dat hij – zo is niet in geschil – met ingang van die datum statutair bestuurder was. Het lag, gelet op de gemotiveerde weerspreking van verweerder, op de weg van eiser bewijs te leveren van het door hem gestelde ontslag en aanstelling van een nieuwe bestuurder, bijvoorbeeld door overlegging van stukken met betrekking tot de genoemde algemene vergadering van aandeelhouders die op 6 februari 2013 zou hebben plaatsgevonden. Eiser heeft dienaangaande geen enkel stuk ingebracht. Eiser heeft ter zitting naar voren gebracht dat [B] met het oog op de bestuurderswisseling een notariële akte heeft doen opstellen, maar heeft een dergelijk stuk evenmin ingebracht.
4.12.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser voor de aansprakelijkstelling ook na 6 februari 2013 heeft te gelden als de bestuurder van[A] B.V. Op grond van de door verweerder genoemde feiten en omstandigheden, die eiser ook niet heeft weersproken, acht de rechtbank voorts aannemelijk dat eiser in de periode na 6 februari 2013 ook in feite[A] B.V. heeft bestuurd. De stelling van eiser dat hij hierbij heeft opgetreden als belastingadviseur verwerpt de rechtbank. In het formulier van de door eiser ingediende melding betalingsonmacht van 9 mei 2013 heeft eiser zelf opgegeven dat hij bestuurder was van[A] B.V. Uit die eerste melding en de daarna verzonden brieven blijkt niet dat eiser hierbij namens een andere bestuurder heeft gehandeld. De brieven zijn door eiser op eigen naam ondertekend. De omstandigheid dat in het briefhoofd van de brieven staat vermeld dat eiser belastingadviseur is, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er is geen enkel aanknopingspunt te vinden in het dossier op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat [B] in feite het beleid van de vennootschap heeft bepaald of enige (bestuurs)handeling namens de vennootschap heeft verricht. Voor zover eiser betoogt dat verweerder eerst [B] aansprakelijk had moeten stellen, volgt de rechtbank hem hierin niet.
4.13.
Niet in geschil is dat[A] B.V. geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht aan de ontvanger heeft gedaan voor de loonheffingsschulden. Eiser heeft voorts geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat niet aan hem is te wijten dat geen rechtsgeldige melding is gedaan.
Zonder nadere onderbouwing van eiser – die niet is gegeven – kan de rechtbank eiser ook niet volgen in zijn betoog dat de Ontvanger onvoldoende actie heeft ondernomen om de loonheffingsschulden op[A] B.V. te verhalen. Overigens volgt uit de stukken dat de Ontvanger beslag heeft gelegd op een auto van[A] B.V.
4.14.
Eiser is gelet op het voorgaande terecht aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven loonheffingsschulden van[A] B.V.
4.15.
Gelet op het bepaalde in artikel 32, tweede lid, van de IW dient de ontvanger met betrekking tot de bedragen die verband houden met de belasting waarvoor de aansprakelijkheid geldt, aannemelijk te maken dat het belopen daarvan aan eiser is te wijten. De rechtbank acht verweerder in het bewijs hiervan geslaagd. In de beschikking aansprakelijkstelling zijn de onderbouwende feiten en omstandigheden naar voren gebracht. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser als bestuurder invloed had op het aangifte- en betalingsgedrag van[A] B.V. De verschuldigde loonheffingen zijn desalniettemin niet op aangifte voldaan. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die het verwijt weg kunnen nemen. Het is naar het oordeel van de rechtbank aan eiser te wijten dat als gevolg hiervan boetes en invorderingskosten zijn belopen.
4.16.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, voorzitter, mr. M.C. van As en mr. J.P.A. Boersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.