ECLI:NL:RBNHO:2014:6130

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
HAA 14 / 145
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van aanvraag bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2014 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn aanvraag om bijstandsuitkering. De opposant had op 10 oktober 2013 een aanvraag ingediend via een telefax, maar de rechtbank oordeelde dat deze aanvraag niet geldig was omdat deze niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet werk en bijstand (Wwb). Volgens artikel 41, vierde lid van de Wwb kan een aanvraag voor bijstandsuitkering voor alleenstaanden jonger dan 27 jaar pas vier weken na een melding worden ingediend. De rechtbank concludeerde dat de opposant zich niet had gemeld zoals vereist en dat zijn aanvraag derhalve niet als zodanig kon worden aangemerkt. Dit leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep wegens niet tijdig beslissen door de verweerder. De opposant voerde in verzet aan dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd dat de fax en brief geen aanvraag om bijstand waren. Hij verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep die stelden dat een fax van een gemachtigde als aanvraag kan worden beschouwd, mits aan de voorwaarden van de Awb is voldaan. De rechtbank oordeelde echter dat de eerdere uitspraken niet van toepassing waren op de specifieke situatie van de opposant, omdat deze niet aan de meldingsvereisten had voldaan. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter M.P. de Valk, in aanwezigheid van griffier T. Uslu Adigüzel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14 / 145

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor verzetzaken van

in de zaak tussen

[opposant], te [woonplaats], opposant,
(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
tegen:

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,

geopposeerde.
P
P
Procesverloop
Bij brief van 6 januari 2014 heeft opposant bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) van 10 oktober 2013.
Bij uitspraak van 11 februari 2014 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft opposant verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 19 mei 2014, alwaar namens geopposeerde is verschenen dhr. Vos en namens opposant kantoorgenoot van de gemachtigde mr. J. Klaas.

Overwegingen

1.
De rechtbank heeft het beroep van opposant kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat op 10 oktober 2013 geen aanvraag om bijstand tot stand is gekomen en verweerder derhalve niet in gebreke is te beslissen op deze aanvraag, zodat op grond van artikel 6:12, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid tot het indienen van beroep wegens niet tijdig beslissen, niet open staat.
2.
Opposant voert in verzet aan dat door de rechtbank ten onrechte is geconcludeerd dat de fax en brief verzonden op 10 oktober 2013 geen aanvraag om bijstand is. Opposant geeft aan dat ingevolge de uitspraak van de CRVB van 9 april (ECLI 2013:BZ6642) een fax van een gemachtigde als aanvraag opgevat dient te worden als aan de voorwaarden van de Awb zijn voldaan. Verder wordt verwezen naar de uitspraak van de CRvB met als vindplaats ECLI 2010:BM0864. Dat geopposeerde de aanvraag pas na ommekomst van de wettelijke zoektermijn van vier weken in behandeling neemt doet daar niet aan af. De zoektermijn ziet niet op de definitie van “aanvraag” in de zin van de Awb maar is een wettelijke voorwaarde voor jongeren onder de 27 jaar, om werken/studeren te stimuleren. Opposant voert voorts aan dat mocht volgens geopposeerde niet aan alle opgelegde voorwaarden zijn voldaan, dit ook in een besluit neergelegd kan worden.
3.
In deze procedure ligt de vraag voor of de rechtbank het beroep van opposant terecht en op goede gronden kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Meer in het bijzonder staat daarbij de vraag centraal of de telefax/brief van 10 oktober 2013 van de raadsman van opposant als aanvraag om een bijstandsuitkering in de zin van de Awb en de Wwb moet worden aangemerkt.
3.1.
Namens opposant, geboren op 28 maart 1989, is door de raadsman bij telefax van 10 oktober 2013, onder meer een “WWB-uitkering ” aangevraagd. Gelet hierop zal ook naar de Wwb moeten worden gekeken bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een aanvraag om een uitkering. Artikel 41, vierde lid van de Wwb bepaalt, voor zover hier van belang, dat een aanvraag van algemene bijstand die ziet op alleenstaanden jonger dan 27 niet eerder wordt ingediend dan vier weken na de melding, bedoeld in artikel 44, en voorts niet eerder dan vier weken na die melding in behandeling wordt genomen. Ingevolge artikel 44, tweede lid van de Wwb is van melding sprake als zijn naam, adres en woonplaats bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn geregistreerd en hij door het Uwv op de hoogte is gesteld van de verplichting , bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a (plicht tot arbeidsinschakeling) en de inhoud van artikel 41.
3.2.
Gesteld noch gebleken is dat opposant zich voorafgaande aan de telefax van 10 oktober 2013 heeft gemeld in de zin van artikel 44, tweede lid van de Wwb, dan wel dat opposant de termijn van vier weken in de zin van artikel 41, eerste lid van de Wwb heeft doorlopen.
3.3.
Blijkens de tekst van artikel 41, vierde lid van de Wwb wordt dwingend voorgeschreven dat pas vier weken na de melding ex artikel 44 van de Wwb een aanvraag om een Wwb-uitkering kan worden ingediend. Daaruit leidt de rechtbank af dat een aanvraag zonder melding of een aanvraag binnen de termijn van vier weken na de melding géén aanvraag is in de zin van de Wwb. Indien bedoeld was te bepalen dat eventueel voortijdig ingediende aanvragen pas na verloop van vier weken na de melding in behandeling zouden worden genomen, dan heeft de regel dat pas na vier weken van de melding een aanvraag kan worden ingediend, geen zelfstandige betekenis. Dit leidt tot de conclusie dat indien men in de genoemde periode van 4 weken vraagt om toekenning van een bijstandsuitkering, dit verzoek niet kan worden aangemerkt als een aanvraag om een bijstandsuitkering in de zin van de Wwb. De genoemde uitspraken van de Centrale Raad van beroep (ECLI:NL:CRVB:2010:BM0864 en ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6642) maken het voorgaande niet anders, nu deze uitspraken niet zien op toepassing van de regel van artikel 44, vierde lid van de Wwb. Laatstgenoemd artikel ziet uitsluitend op aanvragers jonger dan 27 jaar. Een vergelijkbare regel wordt niet gegeven voor personen van 27 jaar of ouder. Ook de stelling dat geopposeerde opposant op voet van artikel 4:5, eerste lid aanhef en onder c van de Awb in de gelegenheid had moeten stellen de aanvraag binnen een termijn aan te vullen, volgt de rechtbank niet. Het gaat immers om overtreding van een dwingend voorschrift, wat zich niet voor herstel leent.
3.4.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de onder rechtsoverweging 4.1. gestelde vraag ontkennend moet worden beantwoord. Verweerder is niet in gebreke tijdig te beslissen, zodat ook geen beroep wegens niet tijdig beslissen openstaat. Het beroep is mitsdien op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
4.
Het verzet is ongegrond.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, in tegenwoordigheid van T. Uslu Adigüzel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2014.
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel