ECLI:NL:RBNHO:2014:6060

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2014
Publicatiedatum
30 juni 2014
Zaaknummer
AWB-14_1878 bz
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij weigering urgentieverklaring voor herhuisvesting

Op 30 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, dat op 3 april 2014 had geweigerd haar een urgentieverklaring te verlenen. Dit verzoek was ingediend in het kader van een problematische inwoonsituatie bij haar ouders, waarbij verzoekster vreesde voor de psychische gezondheid van haar vader en de impact daarvan op haar kinderen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de inwoonsituatie van verzoekster geen dringende noodzaak voor herhuisvesting op korte termijn oplevert. Er was geen bewijs van een psychisch of medisch probleem van verzoekster of haar kinderen dat in directe relatie staat tot de woning van haar ouders. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrees van verzoekster voor de gevolgen van een mogelijke psychose van haar vader onvoldoende onderbouwd was, vooral gezien het feit dat zij al geruime tijd bij haar ouders woonde.

De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de hardheidsclausule, die in uitzonderlijke situaties kan worden toegepast, niet van toepassing was. Het beleid van verweerder om deze clausule alleen in zeer bijzondere gevallen toe te passen, werd niet onredelijk geacht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/1878
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde: mr. M.J. van der Veen, advocaat te Haarlem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder,
gemachtigden: mr. C.B.B. Dohmen en C. Schol, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlem.

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2014 heeft verweerder geweigerd aan verzoekster een urgentieverklaring te verlenen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigden voornoemd.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Verweerder heeft geweigerd aan verzoekster een urgentieverklaring toe te kennen omdat zij geen ingezetene is van de regio Zuid-Kennemerland, er geen sprake is van een levensbedreigende- of maatschappelijk onaanvaardbare situatie en zij evenmin met vrucht een beroep kan doen op de hardheidsclausule.
3.
Verzoekster legt aan haar verzoek ten grondslag – kort en zakelijk weergegeven – een problematische inwoonsituatie bij haar ouders. Haar vader lijdt aan een psychische stoornis en hij kan de drukte van haar twee jonge kinderen slecht verdragen. Verzoekster vreest dat haar vader psychotisch kan worden en dus levensgevaarlijk richting kinderen of haarzelf. Zelf lijdt verzoekster onder meer aan depressies. Verzoekster heeft weliswaar gedurende enkele jaren door de week bij (de moeder van) haar vriend in Amsterdam verbleven, maar heeft altijd in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven gestaan op het adres van haar ouders. Zij heeft geen recht op toewijzing van woonruimte in Amsterdam en is aangewezen op Haarlem en omgeving. Ten onrechte stelt verweerder dat de problemen van verzoekster niet in de regio Kennemerland zijn ontstaan. De relatiebreuk met haar vriend is niet de oorzaak van het probleem; dat is de woonsituatie in Haarlem.
4.
Artikel 14, eerste lid van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland 2007 (hierna: de Verordening) bepaalt dat het college in de in artikel 15 en 16 omschreven gevallen op schriftelijk verzoek een urgentieverklaring kan verlenen indien een woningzoekende die voldoet aan artikel 9, tweede lid, van de wet en artikel 8 van deze verordening en ingezetene is van de regio Zuid-Kennemerland, dringend behoefte heeft aan (andere) woonruimte.
Ingevolge bijlage 2, onder l, van de Verordening wordt onder ingezetene verstaan
degene die gedurende tenminste twee jaren aaneengesloten in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente in de regio of in de gemeente Haarlemmermeer is opgenomen en feitelijk in de regio of de gemeente Haarlemmermeer hoofdverblijf heeft en gedurende deze periode niet in strijd met de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland 2007 zonder huisvestingsvergunning een woonruimte in gebruik heeft.
Artikel 15, eerste lid van de Verordening bepaalt dat de in artikel 14, eerste lid, bedoelde urgentie kan worden verleend indien er sprake is van een medische of een psychosociale klacht in relatie met de huidige woning, waaruit een dringende noodzaak tot (her)huisvesting op korte termijn voortvloeit. Deze noodzaak is alleen aanwezig als er sprake is van een levensbedreigende of maatschappelijk onaanvaardbare situatie.
Ingevolge artikel 29 van de Verordening kan het college één of meer artikelen uit de hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van het in gebruik nemen of geven van woonruimte of het wijzigen van de woonruimtevoorraad leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5.
Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat verzoekster haar hoofdverblijf te eniger tijd heeft verplaatst naar Amsterdam. Een en ander kan evenwel naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet tot de conclusie leiden dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zou kunnen houden.
6.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de inwoonsituatie van verzoekster geen dringende noodzaak oplevert voor herhuisvesting op korte termijn. Immers niet is gebleken van een psychisch of medisch probleem van verzoekster of haar kinderen dat in directe relatie staat tot de woning van haar ouders. Verweerder heeft de medische situatie van de vader van verzoekster terecht niet betrokken bij de beoordeling van het urgentieverzoek. De vrees van verzoekster voor de gevolgen van een mogelijke psychose van de vader voor haar en de kinderen is onvoldoende onderbouwd, zulks mede in het licht van het gegeven dat verzoekster de afgelopen jaren met haar kinderen bij haar ouders heeft gewoond, zij het telkens gedurende een deel van de week. Dat het recente CVA van de vader de situatie in dezen wezenlijk anders maakt is onvoldoende gebleken.
7.
Voorts ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had dienen over te gaan tot toepassing van de hardheidsclausule. Zij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:934), waarin in rechtsoverweging 3.5 is overwogen dat het beleid van verweerder dat de hardheidsclausule alleen wordt toegepast in uitzonderlijke situaties niet onredelijk is. Het betreft situaties waarbij overduidelijk is dat toewijzing van zelfstandige woonruimte op een zo kort mogelijke termijn dient plaats te vinden, omdat het langer laten voortduren van de bestaande situatie om medische, psychosociale of maatschappelijke redenen onverantwoord is, aldus de Afdeling. Verweerder heeft in de gegeven omstandigheden in redelijkheid kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule, nu zich geen onbillijkheid van overwegende aard voordoet.
8.
Het verzoek zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.