ECLI:NL:RBNHO:2014:5127

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_1852 tot en met 13_1855
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslagen inkomstenbelasting en vergrijpboetes in verband met buitenlandse bankrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. drs. S. Bharatsingh, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor de jaren 2005 tot en met 2008, waarbij de inspecteur eiseres een aanslag heeft opgelegd op basis van niet-aangegeven buitenlandse banktegoeden bij Kredietbank Luxembourg (KBL). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en/of haar echtgenoot in 1994 gerechtigd waren tot een bankrekening bij KBL met een aanzienlijk saldo. Eiseres heeft geen aangifte gedaan van dit buitenlandse vermogen, wat de inspecteur heeft doen besluiten om de aangegeven inkomsten te verhogen met geschatte niet-aangegeven inkomsten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De rechtbank heeft de vergrijpboetes die aan eiseres waren opgelegd, echter vernietigd, omdat de inspecteur niet kon bewijzen dat eiseres opzettelijk onjuiste aangifte had gedaan. Eiseres had ook verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres toegewezen en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 13/1852 tot en met 13/1855
Uitspraakdatum: 10 juni 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[X],te[Z], eiseres,
gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor[P], hierna verweerder, dan wel inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.1. (13/1852) Verweerder heeft met dagtekening 29 augustus 2008 aan eiseres een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) 2005 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.805. Daarnaast heeft hij bij beschikking € 350 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 2.847.
1.1.1.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 7 oktober 2008 bezwaar gemaakt en daarin verzocht om uitstel van de motivering in verband met diverse lopende procedures alsmede verklaard om die reden akkoord te gaan met het aanhouden van de behandeling het bezwaar.
1.1.2.1. (13/1853) Verweerder heeft met dagtekening 29 mei 2009 aan eiseres een aanslag ib/pvv 2006 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.503. Daarnaast heeft hij bij beschikkingen € 121 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 860.
1.1.2.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 2 juli 2009 bezwaar gemaakt en daarin verzocht om uitstel van de motivering in verband met diverse lopende procedures alsmede verklaard om die reden akkoord te gaan met het aanhouden van het bezwaar.
1.1.3.1. (13/1854) Verweerder heeft met dagtekening 23 april 2010 aan eiseres een aanslag ib/pvv 2007 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.015. Daarnaast heeft hij bij beschikking € 119 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 2.913.
1.1.3.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 26 mei 2010 en in zijn brief van 17 juni 2010 verzocht om uitstel van de motivering in verband met diverse lopende procedures alsmede verklaard om die reden akkoord te gaan met het aanhouden van het bezwaar.
1.1.4.1. (13/1855) Verweerder heeft met dagtekening 27 mei 2011 aan eiseres een aanslag ib/pvv 2008 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.846. Daarnaast heeft hij bij beschikking € 290 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 3.034.
1.1.4.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 29 juni 2011 bezwaar gemaakt en daarin verzocht om uitstel van de motivering in verband met diverse lopende procedures alsmede verklaard om die reden akkoord te gaan met het aanhouden van het bezwaar.
1.2.
Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht de gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 de gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak van 29 maart 2013 de bezwaren voor alle vier jaren afgewezen.
1.3.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. De gemachtigde is ter zitting verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. T.V. van der Veen, bijgestaan door een collega. De zaken zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken met betrekking tot de ten aanzien van eiseres en van haar echtgenoot genomen informatiebeschikkingen voor de jaren 2009 en 2010 en de aan hem opgelegde (navorderings)aanslagen.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eiseres, geboren in [jaartal], is op [datum] gehuwd met [A], geboren in [jaartal]. Eiseres woonde voor het huwelijk samen met [A] (de man).
2.2.
Tot de stukken behoren:
- afdrukken van microfiches, afkomstig van Kredietbank Luxembourg (KBL) met de vermelding:
"52-[rekening nummer] (...) VUE [A] OU MADAME [X] - [...]
53-[rekening nummer] (...) TER LDO [A] OU MADAME [X]
";
- een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 21 november 2001 van een medewerker van de Belastingdienst FIOD-ECD met de volgende passages:
“1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor: [A] OU MADAME [X];
2. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt als enige hit naar voren:
Hr. [A], sofinr.[#1], op [datum] gehuwd met[X], sofinr. [#2];
3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux, inclusief sofinummer, met het RDW-bestand komt de volgende hit naar voren:
[A].”
  • een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 29 oktober 2002 van twee medewerkers van de Belastingdienst FIOD-ECD waarbij deze (onder meer) verklaren dat de man op 10 oktober 2002 (als verdachte en na het tonen van een microfiche) heeft verklaard nooit een bankrekening te hebben gehad bij KBL;
  • een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 27 februari 2003 van een medewerker van de Belastingdienst waarin onder meer is verklaard dat de raadsman van de man telefonisch had gemeld dat zijn cliënt "inmiddels tot een hoger inzicht was gekomen en dat er blijkbaar door hem wel een rekening in Luxemburg is aangehouden"; dat de raadsman de door de man opgevraagde stukken na ontvangst ter beschikking zou stellen aan de FIOD; en dat deze stukken niet bij de FIOD zijn ontvangen.
2.3.
Uit het zogenoemde Rekeningenproject is naar voren gekomen dat de genoemde microfiches betrekking hebben op bij KBL aangehouden saldi per eind januari 1994.
2.4.
Eiseres noch haar echtgenoot heeft in enige aangifte ib/pvv of vb melding gemaakt van enig tegoed bij KBL.
2.5.
De inspecteur heeft voor diverse jaren brieven verstuurd aan de man en/of zijn gemachtigde en daarbij vragen gesteld met betrekking tot het aanhouden van de rekening bij KBL met nummer [rekening nummer], het verloop van deze rekening en mogelijk andere buitenlandse tegoeden; daarbij heeft inspecteur ook bescheiden opgevraagd. De inspecteur heeft in deze brieven gewezen op de wettelijke verplichting gegevens en inlichtingen te verstrekken en hij heeft gewezen op de gevolgen met betrekking tot de bewijslast bij betwisting van de hoogte van (navorderings)aanslagen. De man noch zijn gemachtigde heeft deze brieven inhoudelijk beantwoord.
2.6.
Bij het opleggen van de aanslagen aan eiseres heeft de inspecteur de aangegeven inkomsten verhoogd met een geschat bedrag aan niet-aangegeven inkomsten uit vermogen.
2.7.
Op 27 februari 2013 heeft de gemachtigde verklaard dat eiseres hem te kennen had gegeven geen bankrekening te hebben in het buitenland.
2.8.
De inspecteur heeft eiseres steeds voor het opleggen van de diverse vergrijpboeten de gronden daarvoor meegedeeld.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres en/of haar echtgenoot rekeninghouder was/waren bij KBL.
Eiseres betwist voorts de juistheid van de opgelegde boeten en zij heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in zowel de bezwaar- als de beroepsfase.
3.2.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting de in de motivering van het beroepschrift vermelde gronden genoemd onder de punten III (Art. 47 AWR), V (Bevindingen België) en VI (Zozeer indruist criterium) ingetrokken.
3.3.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, van de aanslagen en van de beschikkingen.
3.4.
De inspecteur concludeert tot het vervallen van de boetes en ongegrondverklaring van het beroep voor het overige.

4.Beoordeling van het geschil

Inkomsten en vermogen uit buitenlands tegoed
4.1.
De rechtbank is op basis van de afdruk van het microfiche en de ambtsedige verklaringen als genoemd in 2.2, van oordeel dat vaststaat dat eiseres en/of haar echtgenoot in 1994 gerechtigd waren tot een bankrekening bij KBL tot (minimaal) het genoemde saldo van ruim ƒ 745.000. Nu eiseres tot op heden geen nadere informatie heeft gegeven met betrekking tot het verloop van de KBL-rekening acht de rechtbank, gelet op de omvang van dit saldo aannemelijk dat ook in latere jaren een tegoed van een aanzienlijke omvang aanwezig was op de rekening bij KBL. De rechtbank hecht dus geen geloof aan de ontkenning van eiseres en/of de man dat zij rekeninghouder waren, te minder nu de raadsman van de man op enig eerder moment heeft verklaard dat de man tot “hoger inzicht” was gekomen en er wel sprake was van een bankrekening in Luxemburg.
4.2.
De inspecteur heeft eiseres en haar echtgenoot aangemerkt als “ƒ 500.000-plusser” en hij heeft, aldus de toelichting bij de uitspraken op bezwaar, de correcties op het aangegeven inkomen berekend door het op de microfiches vermelde bedrag te herleiden op basis van een gebruikelijk rendement en op vergelijkbare wijze de inkomsten hieruit te berekenen.
4.3.
Gelet op de absolute omvang van de op de microfiches genoemde bedragen en gelet op het feit dat eiseres en haar echtgenoot geen enkele verklaring hebben gegeven op grond waarvan valt aan te nemen dat zij in de jaren 2005 en later niet meer over enig banktegoed bij een buitenlandse bank hebben beschikt, is het vermoeden gerechtvaardigd dat zij ook in deze jaren over een aanzienlijk bedrag op de rekening bij KBL hebben beschikt. Door zonder nadere verklaring van een dergelijk tegoed geen melding te maken in enige aangifte heeft de inspecteur zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres voor die jaren niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Op eiseres rust dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar voor de aanslagen ib/pvv 2005 tot en met 2008 onjuist zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is zij daarin niet geslaagd, te minder nu zij de uitkomst van de berekeningen van de inspecteur als zodanig niet heeft betwist.
Heffingsrente
4.4.
Eiseres heeft geen specifieke grieven aangevoerd met betrekking tot de in rekening gebrachte heffingsrente. De rechtbank ziet geen reden het bedrag anders te bepalen dan zoals voortvloeit uit de bepaling van de verschuldigde belasting over de diverse jaren.
De boeten
4.5.
De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de opgelegde vergrijpboetes moeten vervallen omdat hij niet kan slagen in het bewijs dat eiseres opzettelijk onjuiste aangifte heeft gedaan. De rechtbank ziet geen reden voor een ander oordeel.
Immateriële schadevergoeding
4.6.
De in geschil zijnde zaken hebben betrekking op hetzelfde onderwerp, te weten het in aanmerking nemen van inkomsten uit een buitenlandse bankrekening. Ter bepaling van de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank het verloop beoordelen vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel, in dit geval vanaf de ontvangst van het in oktober 2008 ingediende bezwaarschrift (Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/04057, ECLI:NL:HR:2014:540).
4.7.
Op 7 oktober 2008 heeft de gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de aanslag ib/pvv 2005 en daarbij verzocht om uitstel voor het motiveren totdat beslist zou zijn in de procedures die bij diverse gerechtshoven in het land liepen en de inspecteur heeft deze gang van zaken op 14 oktober 2008 bevestigd. Op identieke wijze heeft de gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de aanslagen ib/pvv 2006 tot en met 2008 en de daarbij genomen boetebeschikkingen.
Naar aanleiding van de brief van 1 februari 2013 van de inspecteur heeft de gemachtigde zijn bezwaar nader gemotiveerd en is de behandeling van het bezwaar daadwerkelijk begonnen.
4.8.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn wordt de tijd gedurende welke eiseres gebruik heeft gemaakt van verleend uitstel voor het herstel van het verzuim, zoals het motiveren van het bezwaar, buiten beschouwing gelaten. In het nu voorliggende geschil waarbij sprake is van hetzelfde onderwerp (de aanwezigheid van een buitenlandse bankrekening) heeft de gemachtigde kenbaar gemaakt dat hij de behandeling van het bezwaar met betrekking tot dit onderwerp wilde aanhouden om deze op enig moment van nadere gronden te voorzien.
Sinds de motivering van de bezwaarschriften is thans nog geen twee jaar verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen reden tot het toekennen van enige schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

5.Proceskosten

5.1.
Verweerder heeft een kostenvergoeding toegekend voor de bezwaarfase en de gemachtigde heeft niet gesteld dat en in hoeverre die vergoeding op een onjuist bedrag is vastgesteld. De rechtbank ziet daarom geen reden (nogmaals) een kostenvergoeding voor de bezwaarfase vast te stellen.
5.2.
Nu de gemachtigde in één geschrift beroep heeft ingesteld met betrekking tot alle opgelegde aanslagen en beschikkingen en de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep met betrekking tot de boetebeschikkingen gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling en wel tot een bedrag van € 1.461 (2 punten voor proceshandelingen x € 487 x 1 (wegingsfactor) x 1,5 samenhangende zaken), waarvan € 730,50 toe te kennen aan eiseres en € 730,50 aan haar echtgenoot.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond met betrekking tot de aanslagen inkomstenbelasting ib/pvv en de beschikkingen heffingsrente;
  • verklaart het beroep gegrond met betrekking tot de uitspraken van de inspecteur betreffende de bij de aanslagen ib/pvv 2005 tot en met ib/pvv 2008 opgelegde boeten en vernietigt de bij deze aanslagen opgelegde boetebeschikkingen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 730,50;
  • gelast verweerder het griffierecht ad € 44 aan eiseres te vergoeden en
  • wijst de verzoeken om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.