“Partijen verklaren dat de volgende feiten zich hebben voorgedaan en als zodanig tussen partijen gelden:
(…)
- Het vermogen van de [F] bedroeg op 31 december 2004 € 1.101.756.
- Partij A heeft nimmer aanspraak willen maken op (een) uitkering(en) uit het vermogen van de [F]. Derhalve heeft partij A besloten om afstand te doen van zijn aanspraak/gerechtigdheid tot het vermogen van de [F]. Echter, gezien het feit dat de bedrijven (lees: “de[L]”) van partij A mogelijkerwijs behoefte zouden hebben aan financiering in de toekomst, heeft partij A gezocht naar een mogelijkheid om afstand te doen van zijn aanspraak/gerechtigdheid tot het vermogen van de [F], maar deze toch op enigerlei wijze aan te kunnen wenden voor de financiering van zijn bedrijven indien daar behoefte toe zou bestaan. Derhalve is bij partij A het voornemen ontstaan om afstand te doen van de voornoemde aanspraak ten behoeve van een derde, onder de voorwaarde dat deze derde de bedrijven van partij A zou gaan financieren indien hier behoefte toe zou bestaan. Het voorgaande betreft in feite een betaalde borgstellingsprovisie/vergoeding.
- Partijen zijn begin 2005 overeengekomen dat partij A alle tegoeden van de [F] ter beschikking zal stellen aan partij B als borgstellingsprovisie/vergoeding voor het geval de bedrijven van partij A behoefte hebben aan financiering.
- Partijen zijn overeengekomen dat de bovenstaande afspraken tevens zullen gelden ten aanzien van hun erfgenamen.
- Partijen hebben de bovenstaande afspraken op 10 juli 2005 geformaliseerd in een schriftelijke notitie. (…)
- Op 22 december 2005 is $ 250.000 oftewel €200.000 van het vermogen van de [F] overgegaan naar partij B.
- Op 12 april 2006 is $ 425.000 oftewel € 350.000 van het vermogen van de [F] overgegaan naar partij B.
- Op 29 april 2008 is € 500.000 van het vermogen van de [F] overgegaan naar partij B (…)
- Op 28 februari 2011 heeft [N], de bank van partij B, een overzicht verstrekt waaruit blijkt dat de bovenstaande bedragen zijn overgemaakt op de rekening van partij B. (…)
- Per saldo is in de jaren 2005 tot en met 2008 ongeveer € 1.050.000 van het vermogen van de [F] overgegaan naar partij B als zekerheid voor het geval de bedrijven van partij A behoefte zouden hebben aan financiering.
- Onder auspiciën van partij B en onder dekking van de voornoemde gelden zijn aan de bedrijven van partij A in totaal voor € 2.300.000 aan leningen verstrekt.”
2.22.1.In verband met de herfinanciering van leningen bij de [O] heeft eiser eind 2006 onderhandelingen gestart met de[Q]-bank, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in de volgende overeenkomsten met de[Q]-bank:
• 9 mei 2007 een Interest Rate Swap waarbij tot een vast bedrag van € 7.000.000 de rente wordt gefixeerd op 4,460% met een looptijd van 10 jaar (ingangsdatum 2 juli 2007);
• 11 september 2007 financiering met een hoofdsom van € 7.000.000 tegen éénmaands Euribor met een opslag van 0,9% met een looptijd van 25 jaar en een verplichte aflossing van 1% per jaar;
• 12 september 2007 financiering met een hoofdsom van € 2.000.000 tegen éénmaands Euribor met een opslag van 1% met een looptijd van 25 jaar en een verplichte aflossing van 1% per jaar;
• 24 januari 2008 verhoging van de lening van € 2.000.000 naar € 2.800.000.
Voor beide leningen wordt een recht van eerste en een recht van tweede hypotheek verleend op privé-onroerende zaken van eiser. De leningen zijn deels (44,97%) aangewend ter financiering van privévermogen (box III) en deels (55,03%) ter beschikking gesteld aan vennootschappen van eiser (box I).
2.22.2.In 2009 ontstond onduidelijkheid over door de bank gehanteerde, verhoogde, opslag op de Euribor-rente. Het bleek dat de bank deze opslag contractueel kon aanpassen aan marktomstandigheden terwijl eiser in de veronderstelling verkeerde dat deze vast was.