In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. S. Bharatsingh, en de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam. Eiser had beroep ingesteld tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 1999 tot en met 2005, alsook tegen de beschikkingen heffingsrente. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst onvoldoende voortvarend had gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen, waardoor deze vernietigd moesten worden.
De rechtbank constateerde dat eiser op 30 december 2009 een verklaring had ingediend met betrekking tot een bankrekening in het buitenland. De Belastingdienst had op 8 januari 2010 om nadere informatie gevraagd, maar de benodigde gegevens waren pas op 2 juni 2010 verstrekt. Ondanks dat de Belastingdienst over deze gegevens beschikte, duurde het tot 31 augustus 2011 voordat de navorderingsaanslagen werden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het tijdsverloop tussen de ontvangst van de gegevens en de vaststelling van de aanslagen niet aanvaardbaar was en dat de Belastingdienst niet had aangetoond dat zij de navorderingsaanslagen met de vereiste voortvarendheid had voorbereid.
De rechtbank vernietigde de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente, en veroordeelde de Belastingdienst in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.825,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.