Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Ontstaan en loop van de gedingen
2.Tussen partijen vaststaande feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
“Art. 91. Met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet bij wege van aanslag worden geheven, wordt de aangifte gedaan bij de inspecteur binnen een door deze gestelde termijn van ten minste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte.2. De inspecteur kan de door hem gestelde termijn verlengen. (…)3. De inspecteur kan niet eerder dan na verloop van de in het eerste, onderscheidenlijk het tweede lid bedoelde termijn de belastingplichtige aanmanen binnen een door hem te stellen termijn aangifte te doen.Art. 67a1. Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 4 920 kan opleggen.”
5.Proceskosten
6.Beslissing
- verklaart het beroep van eiseres 1 (AWB 13/2683) ongegrond;
- verklaart de beroepen van eiseressen 2 en 3 (AWB 13/2684 en 13/3150) gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar ten aanzien van eiseressen 2 en 3;
- vermindert de boetes van eiseressen 2 en 3 tot nihil;
- gelast dat verweerder het door eiseres 3 betaalde griffierecht van € 318 vergoedt.