ECLI:NL:RBNHO:2014:12956

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
22 februari 2015
Zaaknummer
15/810163-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van verduistering door een magazijnmedewerker van Primark

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van verduistering. De verdachte, werkzaam als magazijnmedewerker bij Primark, werd ervan beschuldigd samen met een medeverdachte op 13 april 2014 in Zaandam een hoeveelheid kleding en andere goederen ter waarde van € 431,20 te hebben verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de openbare terechtzitting op 26 augustus 2014 heeft de officier van justitie de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat er geen sprake was van een voltooide verduistering.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte tijdens hun koffiepauze een plan hadden besproken om goederen van Primark te verduisteren. Na de pauze hebben zij dit plan uitgevoerd door goederen uit de winkel te nemen, deze in shoppers te stoppen en deze in een afvalcontainer te verbergen. De rechtbank oordeelde dat de goederen op dat moment aan de beschikkingsmacht van Primark waren onttrokken, waardoor er sprake was van een voltooid delict. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van verduistering en heeft de eerder door de officier van justitie gevorderde straf, zijnde een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, opgelegd.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had eerder al een strafblad voor vermogensdelicten, maar had recentelijk vooruitgang geboekt in zijn resocialisatietraject. De rechtbank heeft besloten om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de onvoorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810163-14
Uitspraakdatum: 9 september 2014
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 augustus 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. van Doorn en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D. Fontein, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 april 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een hoeveelheid kleding en/of (andere Primark goederen) (met een totale verkoopwaarde van 431,20 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan (kledingwinkel) Primark, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als magazijnmedewerker, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, nu er geen sprake is van een voltooide verduistering. De betreffende goederen waren immers nog niet aan de feitelijke heerschappij van Primark onttrokken. De zogenoemde shoppers (tassen) waarin verdachten deze goederen hadden gedaan, waren niet afgesloten en niet onttrokken aan het zicht van de manager. Op het moment dat vervolgens de afvalcontainer waarin de shoppers waren gedaan, naar buiten werd gereden, was dat evenmin het geval nu deze container zich nog altijd op het terrein van Primark bevond. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal bij een arrest van de Hoge Raad van 22 maart 2011 [1] , waarin de Advocaat-Generaal betoogde dat de verdachte die een zaagmachine en een kabel in een laadruimte van een op het terrein van de eigenaar staande vrachtauto plaatst, deze goederen op dat moment nog niet aan de feitelijke heerschappij van de eigenaar heeft onttrokken.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [2]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 13 april 2014 waren verdachte en medeverdachte [medeverdachte] werkzaam in een winkel van Primark te Zaandam [3] , waar zij op dat moment in dienstbetrekking waren als magazijnmedewerker [4] . In de koffiepauze, omstreeks 11:00 uur, heeft verdachte met [medeverdachte] het plan besproken kleding van Primark te verduisteren. Na afloop van de pauze kwamen verdachte en [medeverdachte] elkaar op de werkvloer tegen en besloten zij het plan dat zij tijdens de pauze hadden besproken daadwerkelijk uit te voeren. [5] [Medeverdachte] bracht vervolgens goederen vanuit de winkel het magazijn in, waarna hij deze goederen in shoppers deed. [6] Verdachte pakte daarna twee door [medeverdachte] gevulde shoppers [7] op en deed deze in een afvalcontainer, die in het magazijn stond. [8] [Medeverdachte] dekte de shoppers in de container af met een stuk karton en verdachte reed vervolgens de container naar buiten. [9] Het was de bedoeling dat [medeverdachte] de shoppers er later uit zou halen. [10] De goederen waren deels voor [medeverdachte] en deels voor verdachte bestemd. [11] De winkelmanager heeft de desbetreffende shoppers in de container aangetroffen. Na inventarisatie bleek dat in beide shoppers kleding en andere artikelen zaten, met een totale verkoopwaarde van € 431,20. [12]
3.4.
Bewijsoverweging
Anders dan de raadsman, acht de rechtbank de ten laste gelegde verduistering als voltooid delict bewezen. De goederen zijn door verdachte en zijn medeverdachte uit de winkel gehaald, meegenomen naar het magazijn en in tassen gestopt. Vervolgens zijn de tassen in een container gedaan en afgedekt met karton, teneinde de goederen aan het zicht van de winkelmanager te onttrekken. Hierna is de container door verdachte naar buiten gereden. Door aldus te handelen, hebben verdachte en zijn medeverdachte de goederen onttrokken aan de beschikkingsmacht en feitelijke heerschappij van de eigenaar, zodat er sprake is van een voltooid delict. Daaraan doet niet af dat het terrein waar de container door verdachte naartoe was gebracht, aan Primark toebehoort en niet vrij voor een ieder toegankelijk is. Anders dan in de door de raadsman ter vergelijking genoemde zaak, waren de ontvreemde goederen in onderhavig geval volledig aan het zicht van de rechthebbende onttrokken, overigens nog daargelaten dat de Hoge Raad in de door de raadsman genoemde zaak het advies van de Advocaat-Generaal niet heeft gevolgd.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 april 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een hoeveelheid kleding en andere goederen (met een totale
verkoopwaarde van 431,20 euro), toebehorende aan kledingwinkel Primark, en welke goederen verdachte en zijn mededader uit hoofde van hun persoonlijke dienstbetrekking als magazijnmedewerker onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden, waarvan vier (4) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich dient te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland en zich bij haar dient te melden, zo vaak en zolang als Reclassering Nederland dat nodig acht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit. Subsidiair heeft de raadsman een straf bepleit die maximaal gelijk is aan de duur van het voorarrest.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met een collega schuldig gemaakt aan verduistering van een aanzienlijke hoeveelheid goederen die hij uit hoofde van zijn beroep onder zich had.
Verdachte heeft door zijn handelen laten zien het eigendomsrecht van een ander niet te respecteren, maar bovenal het vertrouwen dat zijn werkgever in hem mocht stellen ernstig geschonden.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank onder meer in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 april 2014, reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden wederom een soortgelijk feit te plegen.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd. Uit het advies van de reclassering, zoals door de toezichthouder van verdachte, [toezichthouder], als getuige ter terechtzitting verwoord, blijkt dat het resocialisatietraject dat verdachte in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling doorliep in verband met een eerder door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf, voorspoedig verliep. Verdachte was open en gemotiveerd, hield zich aan de afspraken en heeft zich losgemaakt van zijn negatieve sociale milieu. Na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis op 25 april 2014 heeft verdachte werk gevonden als autopoetser. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal het verlies van deze baan betekenen en de vooruitgang die verdachte de afgelopen periode heeft geboekt, teniet doen. Een forse voorwaardelijke gevangenisstraf, met reclasseringstoezicht daaraan verbonden, eventueel in combinatie met een werkstraf, is daarom volgens de reclassering geïndiceerd.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte er blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Hij heeft persoonlijk zijn spijt betuigd en excuses aangeboden aan zijn leidinggevende.
Ten slotte laat de rechtbank meewegen dat verdachte door de gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte in de zaak met V.I. zaaknummer 99/000311-31, die gelijktijdig met de onderhavige strafzaak op 26 augustus 2014 ter terechtzitting door de rechtbank is behandeld, al consequenties van zijn laakbare handelen zal ondervinden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 47, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van HONDERDTACHTIG (180) DAGEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot honderdnegenenzestig (169) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie (3) jaren.
Stelt daarbij als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland;
  • zich binnen 5 werkdagen na onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij Reclassering Nederland unit Zaandam, Stationsstraat 73 te Zaandam, en zich hierna zal blijven melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht.
Geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar, noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Cuvelier, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.M. Wagenaar,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 september 2014.

Voetnoten

2.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [naam] namens de benadeelde Primark (dossierpagina 6).
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd.
6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd; het proces-verbaal van aangifte door [naam] namens de benadeelde Primark (dossierpagina 6).
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd.
8.Het proces-verbaal van aangifte door [naam] namens de benadeelde Primark (dossierpagina 7).
9.Het proces-verbaal van aangifte door [naam] namens de benadeelde Primark (dossierpagina 7).
10.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] (dossierpagina 25).
11.De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd.
12.Het proces-verbaal van aangifte door [naam] namens de benadeelde Primark (dossierpagina 7).