6.2.De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de beëindiging van de subsidiëring als een zwaarwegende omstandigheid kan gelden op grond waarvan volgens artikel 2.8, tweede lid, van de CAO PO onmiddellijke plaatsing in het RDDF mogelijk is. Dit artikellid geeft slechts aan dat een functie bij zwaarwegende omstandigheden in het RDDF kan worden geplaatst als het bestuursformatieplan nog niet is vastgesteld en ziet niet op een plaatsing van een functie in het RDDF in de loop van het schooljaar.
7. Eiseres heeft aangegeven dat de arbeidsovereenkomsten van ID-medewerkers
[naam 3] en [naam 4] respectievelijk per 1 augustus 2013 en 1 september 2013 zijn beëindigd middels afzonderlijke vaststellingsovereenkomsten, nadat [naam 3] en [naam 4] aan eiseres te kennen hadden gegeven gebruik te willen maken van de faciliteiten die werden geboden in het Sociaal Plan. De arbeidsovereenkomst van ID- medewerker [naam 5] is per
1 augustus 2014 beëindigd door middel van opzegging door eiseres. De arbeidsovereenkomst van ID-medewerker [naam 2] is beëindigd op 31 juli 2012 door middel van opzegging door [naam 2]. Verweerder heeft de wijze waarop de arbeidsovereenkomsten van deze ID-medewerkers zijn beëindigd niet weersproken.
8. Eiseres heeft er niet voor gekozen om de betrokken ID-medewerkers in het eerst mogelijke schooljaar in het RDDF te plaatsen. In plaats daarvan heeft zij een reorganisatie- en sociaal plan vastgesteld. Dit heeft ertoe geleid dat zij vanwege de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten met [naam 3] en [naam 4] genoodzaakt was een vertrekpremie aan hen te betalen. Voorts heeft eiseres kosten gemaakt ten behoeve van een outplacementtraject voor [naam 3], [naam 4] en [naam 5].
Indien eiseres ervoor had gekozen om de betrokken ID-medewerkers in het RDDF te plaatsen, was zij niet geconfronteerd geweest met de te betalen vertrekpremies aan [naam 3] en [naam 4] en de kosten voor het outplacementtraject van [naam 3], [naam 4] en [naam 5]. Dat eiseres in plaats daarvan een sociaal plan heeft vastgesteld komt voor haar rekening en risico. De kosten die eiseres heeft gemaakt voor de vertrekpremies en het outplacementtraject kunnen dan ook in redelijkheid niet op verweerder worden afgewenteld. Eiseres had immers de gevolgen van de beëindiging van de loonkostensubsidie zoveel mogelijk kunnen ondervangen door de werknemers te plaatsen in het RDDF. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1006. 9. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verweerder gelet op het bepaalde in artikel 4:51, tweede lid, van de Awb tot 1 augustus 2013 loonkostensubsidie voor
ID-medewerkers [naam 3], [naam 4] en [naam 5] aan eiseres dient te verstrekken. Voor ID-medewerker [naam 2] geldt dat verweerder tot 1 augustus 2012 loonkostensubsidie aan eiseres dient te verstrekken.
10. De rechtbank komt gezien het voorgaande dan ook tot het oordeel dat het bestreden besluit niet in rechte kan standhouden. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet gelet op hetgeen in rechtsoverweging 6 is overwogen aanleiding om op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
11. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1217,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor schriftelijke inlichtingen, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
De reiskosten van [naam 1] heeft de rechtbank berekend op basis van de kosten van openbaar vervoer, tweede klasse, en vastgesteld op € 15,00 (retour Den Helder – Alkmaar per trein).
De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden.