ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8975

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
15/760953-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toewijzing verzoek schouw door rechter-commissaris in het kader van mini-instructie

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 25 maart 2013 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen een afwijzende beslissing van de rechter-commissaris. Het bezwaarschrift was ingediend door klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A. Baatenburg de Jong. Het verzoek tot het houden van een schouw was gedaan op 19 november 2012 in het kader van een mini-instructie, zoals bedoeld in artikel 36a (oud) van het Wetboek van Strafvordering. De rechter-commissaris heeft het verzoek afgewezen op 3 januari 2013, na de inwerkingtreding van de Wet versterking positie rechter-commissaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek was ingediend onder het oude recht, maar dat de beslissing van de rechter-commissaris na de inwerkingtreding van de nieuwe wet was genomen.

De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie en de raadsvrouw van klager overwogen. De officier van justitie stelde dat klager niet-ontvankelijk was in zijn bezwaarschrift, omdat het verzoek tot schouw was gedaan onder het oude recht. De raadsvrouw betoogde echter dat klager ontvankelijk was, omdat hij na de inwerkingtreding van de wet was gehoord en de beslissing van de rechter-commissaris ook na deze datum was genomen. De rechtbank oordeelde dat de wet voor verzoeken tot mini-instructie geen overgangsrecht bevatte, waardoor het nieuwe artikel 182 lid 6 Sv directe werking had.

De rechtbank concludeerde dat de rechter-commissaris in redelijkheid had kunnen beslissen dat het verrichten van een schouw niet van belang was voor enige beslissing in de strafzaak. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond, omdat de afwijzing van de rechter-commissaris op juiste gronden was gebaseerd. De rechtbank benadrukte dat zelfs als de afstanden die door de verbalisant waren gerapporteerd niet klopten, dit niet betekende dat haar waarnemingen onjuist waren. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de uitspraak dat het bezwaarschrift ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige raadkamer
Registratienummer: 13/190
Parketnummer: 15/760953-12
Uitspraakdatum: 25 maart 2013
Beschikking (ex artikel 182 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 15 januari 2013 is ter griffie van de rechtbank Noord-Holland ingekomen een door mr. A. Baatenburg de Jong, advocaat te Hoofddorp, ingediend bezwaarschrift, gedateerd 15 januari 2013, van
[klager], klager,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
domicilie kiezende te (2132 CE) Hoofddorp, Kruisweg 971c, ten kantore van mr. Baatenburg de Jong, voornoemd.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 11 maart 2013 is het bezwaarschrift achter gesloten deuren in raadkamer behandeld. Klager is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Baatenburg de Jong, voornoemd. Tevens was de moeder van klager aanwezig.
Bij de behandeling zijn klager, de officier van justitie en de raadsvrouw gehoord.
Van het verhandelde in raadkamer is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier van de strafzaak tegen klager.
2. De ontvankelijkheid van klager in zijn bezwaarschrift
De officier van justitie heeft primair het standpunt ingenomen dat klager niet-ontvankelijk is in zijn bezwaarschrift en voert daartoe het volgende aan. Het bezwaarschrift richt zich tegen een afwijzende beslissing van de rechter-commissaris op het verzoek tot het verrichten van een onderzoekshandeling in onderhavige zaak, te weten het houden van een schouw, welk verzoek is gedaan op 19 november 2012 in het kader van een zogeheten mini-instructie als bedoeld in artikel 36a (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Met ingang van 1 januari 2013 is in werking getreden de Wet van 1 december 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten ter versterking van de positie van de rechter-commissaris, kortweg Wet versterking positie rechter-commissaris geheten (verder te noemen: de Wet). Vóór de inwerkingtreding van de Wet was er geen bezwaar mogelijk tegen een afwijzende beslissing van de rechter-commissaris op een verzoek als bedoeld in artikel 36a (oud) Sv. Nu het namens klager gedane verzoek tot het houden van een schouw is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Wet en dus onder het oude recht is gedaan, is bezwaar niet mogelijk en is klager niet-ontvankelijk in zijn bezwaarschrift, aldus de officier van justitie. Zij heeft in dit verband nog opgemerkt dat in de Wet uitdrukkelijk is bepaald dat in strafzaken waarin vóór 1 januari 2013 reeds een gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld, het oude recht van toepassing blijft. Hoewel de wetgever over de mini-instructie in dit verband niets heeft gezegd, geldt deze overgangsbepaling volgens de officier van justitie evenzeer voor de zaken waarin vóór 1 januari 2013 een verzoek mini-instructie is gedaan.
De raadsvrouw heeft - onder verwijzing naar hetgeen zij daarover in haar bezwaarschrift heeft uiteengezet - aangevoerd dat klager wel ontvankelijk is in zijn bezwaarschrift aangezien hij op het verzoek tot het verrichten van een schouw op 3 januari 2013 en dus na inwerkingtreding van de Wet is gehoord en ook de beslissing van de rechter-commissaris na de datum van inwerkingtreding van de Wet is genomen. De raadsvrouw heeft er op gewezen dat de wetgever in artikel XI van de Wet expliciet heeft bepaald dat door de wetswijziging vervallen bepalingen alleen gelding blijven houden in strafzaken waarin ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet reeds een gerechtelijk vooronderzoek was ingesteld. Dit overgangsrecht geldt dus niet voor de mini-instructie, zodat de Wet, waaronder artikel 182 lid 6 Sv, voor wat betreft verzoeken in het kader van de (oude) mini-instructie onmiddellijke werking heeft. Klager is mitsdien ontvankelijk in zijn bezwaarschrift, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat op 19 november 2012 door de raadsvrouw in het kader van een mini-instructie (artikel 36a oud Sv) aan de rechter-commissaris is verzocht een schouw te gelasten. Op 3 januari 2013 is klager op dit verzoek gehoord en op 3 januari 2013 heeft de rechter-commissaris het verzoek afgewezen. Tegen die beslissing heeft de raadsvrouw een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 182 lid 6 Sv ingediend. Vast staat dat het verzoek van de verdediging is gedaan vóór de inwerkingtreding van de Wet versterking positie rechter-commissaris, maar dat de beslissing van de rechter-commissaris is genomen nadat deze Wet in werking is getreden.
Artikel XI van de Wet bevat een overgangsbepaling inhoudende dat in strafzaken waarin ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet reeds een gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld of het gerechtelijk vooronderzoek nog niet onherroepelijk is gesloten, de op dat tijdstip vervallen bepalingen van toepassing blijven. Anders dan de officier van justitie leidt de rechtbank daaruit niet af dat deze overgangsbepaling evenzeer heeft te gelden voor de zaken waarin vóór 1 januari 2013 een verzoek mini-instructie is gedaan. Noch de tekst van de overgangsbepaling noch de Memorie van Toelichting bij de Wet biedt daartoe aanknopingspunten.
Nu de Wet voor verzoeken tot mini-instructie geen overgangsrecht bevat, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat het bepaalde in artikel 182 lid 6 Sv in het onderhavige geval directe werking heeft. Mede van belang acht de rechtbank in dat verband dat het nieuwe artikel 182 Sv, op grond waarvan de verdachte een verzoek kan richten aan de rechter-commissaris tot het verrichten van onderzoekshandelingen, een aangepaste en uitgebreide versie betreft van de in 2000 bij de Wet herziening gerechtelijk vooronderzoek ingevoerde mini-instructie, aldus de Memorie van Toelichting bij de Wet. Het voorgaande leidt ertoe dat in de onderhavige zaak de beroepsmogelijkheid van artikel 182 lid 6 Sv voor klager open staat en dat hij dientengevolge ontvankelijk is in zijn (tijdig ingediende) bezwaarschrift.
3. De standpunten van de raadsvrouw en de officier van justitie
De raadsvrouw heeft namens klager bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de rechter-commissaris waarin het verzoek tot het houden van een schouw is afgewezen. Volgens de raadsvrouw heeft de rechter-commissaris, door in de afwijzende beslissing te overwegen dat 'het verrichten van een schouw niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing', een onjuist criterium gehanteerd. Ter zitting heeft de raadsvrouw het standpunt ingenomen dat de rechter-commissaris het verzoek had moeten toetsen aan het noodzaakcriterium en dat er daarbij soepel (ruimhartig) moet worden getoetst.
Klager wordt ervan verdacht dat hij met anderen een touw heeft gespannen over een busbaan. Het doen van een schouw is in onderhavige zaak noodzakelijk, daar klager zich op het standpunt stelt dat de afstand die volgens verbalisant [verbalisant], gehoord als getuige bij de rechter-commissaris, is gelegen tussen het bushokje waar klager zich zou hebben bevonden en het bushokje waar zij zou hebben gestaan, niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. Waar de getuige spreekt van een afstand van twee meter tussen de bushokjes, schat de raadsvrouw deze afstand (na ter plaatse te zijn geweest) op zeker twaalf meter. Daarnaast heeft diezelfde verbalisant als getuige bij de rechter-commissaris verklaard over een afstand van anderhalve meter tussen de plaats waar zij met een collega reed en de plek waar zij zou hebben gezien dat door klager een touw werd gespannen. Volgens de raadsvrouw kan die afstand echter geen anderhalve meter zijn zoals de getuige stelt, maar bedraagt deze ongeveer twintig meter. Een en ander heeft tot gevolg dat vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de verklaringen van deze getuige dat zij het spannen van een touw door klager heeft gezien en dat zij het gesprek tussen klager en een andere jongen heeft gehoord. Het voorgaande klemt te meer nu de getuige een verbalisant is, en aan haar op ambtseed opgemaakte processen-verbaal ter terechtzitting veel waarde gehecht zullen worden, terwijl klager consistent ontkent een touw gespannen te hebben, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw heeft er voorts op gewezen dat het niet mogelijk is de situatie ter plekke deugdelijk vast te leggen op foto en dat het voor de waarheidsvinding van belang is dat de rechter-commissaris zelf kennisneemt van de situatie ter plaatse, en wel onder dezelfde omstandigheden als waaronder verbalisant [verbalisant] haar bevindingen deed.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat het doen van een schouw niet kan afdoen aan de inhoud van de op ambtseed afgelegde verklaringen van de getuige. Zelfs in het geval dat zou blijken dat de afstanden waar de getuige over spreekt niet (geheel) juist zijn, dan komen de verklaringen over hetgeen zij heeft gezien en gehoord daardoor niet in een ander daglicht te staan. De rechter-commissaris is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat het doen van een schouw niet van belang is voor enig te nemen beslissing in de strafzaak, aldus de officier van justitie.
4. Het oordeel van de rechtbank
Bij de inhoudelijke beoordeling van het bezwaarschrift heeft de rechtbank zich de vraag gesteld aan welk criterium bij de beoordeling van de door de verdediging verzochte onderzoekshandeling dient te worden getoetst. De rechter-commissaris heeft in haar afwijzende beslissing geoordeeld dat het verrichten van een schouw niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. In de Memorie van Toelichting bij de Wet versterking positie rechter-commissaris valt in paragraaf 5.2.2. (Het verrichten van onderzoekshandelingen op verzoek van de verdachte) te lezen dat in de voorgestelde regeling van artikel 182 Sv de rechter-commissaris het daarin bedoelde verzoek afwijst 'indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing'.1
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank dan ook van oordeel dat de rechter-commissaris de juiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van het verzoek.
Vervolgens is aan de orde de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot de afwijzende beslissing heeft kunnen komen. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
In het dossier bevinden zich op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van verbalisant [verbalisant] waarin zij heeft gerelateerd wat zij heeft gezien en gehoord. Voorts staan in deze processen-verbaal haar inschattingen over de afstanden die haar scheidden van de positie waar klager zich zou hebben bevonden. De door klager verzochte schouw zou hooguit enige informatie kunnen opleveren met betrekking tot de door klager betwiste, door de getuige in het proces-verbaal opgenomen, afstanden. Echter, zelfs indien zou blijken dat voornoemde schattingen van de verbalisant betreffende de door haar gerelateerde afstanden niet kunnen kloppen, betekent dit niet dat hetgeen de verbalisant stelt gezien en gehoord te hebben om die reden onjuist is. Daarbij komt dat de bevindingen van de verbalisant op relevante onderdelen bevestiging vinden in de verklaring die [getuige] als getuige bij de politie heeft afgelegd, terwijl de raadsvrouw bovendien in de gelegenheid is geweest vragen te stellen aan de verbalisant tijdens het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het verrichten van een schouw in onderhavige zaak niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard.
5. De beslissing
De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
6. Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter (tevens kinderrechter),
mr. E.J. Bellaart en mr. L.C. Bannink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Klerk, griffier,
en uitgesproken op 25 maart 2013.
Mr. Bannink is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
1 Memorie van Toelichting bij de Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten tot versterking van de positie van de rechter-commissaris, Kamerstukken II, 2009-2010, 32177, nr. 3.