ECLI:NL:RBNHO:2013:6092

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
AWB 12/4248
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadeelcompensatie voor waardevermindering van woningen door luchthavenverkeersbesluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil over nadeelcompensatie voor schade als gevolg van waardevermindering van een woning door de inwerkingtreding van het Luchthavenverkeersbesluit 2004 en 2008. Eiser, eigenaar van een woning in [woonplaats], verzocht om schadevergoeding op grond van de Gemeenschappelijke regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol. De rechtbank oordeelde dat de verweerster, de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol, ten onrechte een drempel van 5% van de waarde van de woning had gehanteerd voor normaal maatschappelijk risico. De rechtbank stelde vast dat de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals weergegeven in eerdere uitspraken, van toepassing was op verzoeken om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8.31 van de Wet Luchtvaart. De rechtbank oordeelde dat verweerster niet in redelijkheid kon concluderen dat er geen schade was, omdat de eigenaren van woningen in de geluidszone 35 Ke tot 40 Ke, die een speciale last ondervinden, anders categoraal worden uitgesloten van schadevergoeding. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het bezwaar tegen het primaire besluit II ongegrond was verklaard, en droeg verweerster op het griffierecht van € 156,-- aan eiser te vergoeden. Tevens veroordeelde de rechtbank verweerster in de proceskosten van € 944,--, te betalen aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 12/4248

Uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juni 2013 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.C. Binnerts),

en

de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol, verweerster

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2010 (het primaire besluit I) heeft verweerster het verzoek van eiser om schadevergoeding op grond van de Gemeenschappelijke regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol onder meer in verband met de inwerkingtreding van het Luchthavenverkeersbesluit 2004 (hierna: Lvb 2004) afgewezen.
Bij aanvullend besluit van 16 april 2012 (het primaire besluit II) heeft verweerster het verzoek van eiser om schadevergoeding op grond van de Gemeenschappelijke regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol, in verband met de inwerkingtreding van het Luchthavenverkeersbesluit 2008 (hierna: Lvb 2008) afgewezen.
Bij besluit van 31 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerster de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2013.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar voorzitter, mr. B.P.M. van Ravels en door A. Sengur.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is sinds 17 juli 2000 eigenaar van de woning [adres]in [woonplaats].
Ten tijde van de aankoop van de woning gold ingevolge het besluit van 23 oktober 1996 tot aanwijzing van het luchtvaartterrein Schiphol (hierna: het Aanwijzingsbesluit) ter plaatse een grenswaarde voor geluidsbelasting van 44Ke (etmaalwaarde).
De volgende grenswaarden (etmaalwaarde) welke volgen uit opeenvolgende wijzigingen in de regelgeving zijn evenmin in geschil;
  • Luchthavenverkeersbesluit 2003 : minder dan 35 Ke (56,33 Lden),
  • Luchthavenverkeersbesluit 2004 : minder dan 35 Ke (58,78 Lden),
  • Luchthavenverkeersbesluit 2008 : minder dan 40 Ke (61,25 Lden)
3
Eiser heeft – voor zover hier nog van belang – verzocht om vergoeding van schade bestaande uit waardevermindering van zijn woning ten gevolge van het op 31 augustus 2004 in werking getreden Lvb 2004, alsmede van het op 8 oktober 2008 in werking getreden Lvb 2008.
4.
Ingevolge artikel 8.31 van de Wet luchtvaart kent, indien een belanghebbende ten gevolge van het luchthavenindelingsbesluit of het luchthavenverkeersbesluit schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, de minister van Verkeer en Waterstaat hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
4.
Verweerster heeft de verzoeken van eiser afgewezen.
Lvb2004
5.
Ten aanzien van het Lvb 2004 heeft verweerster overwogen dat geen sprake is van schade in de vorm van waardedaling van de woning van eiser, reeds omdat de geluidsbelasting onder de 35 Ke blijft. Verweerster baseert zich hierbij op een op 11 augustus 2009 uitgebracht rapport van de gezamenlijke adviescommissies van het Schadeschap Schiphol naar aanleiding van een door hen verricht onderzoek naar de zelfstandige effecten van geluidhinder op de waarde van woningen tot aan een grenswaarde van 35 Ke in de omgeving van de luchthaven Schiphol, waarin geconcludeerd wordt dat zich onder de grens van 35 Ke geen effect op de waarde van woningen laat vaststellen. In dit onderzoek is uitgegaan van transactiegegevens in gebieden in Aalsmeer, Amsterdam, Assendelft-Zuid en Zwanenburg-Oost, waarbij is opgemerkt dat deze gebieden zijn gelegen op diverse locaties rondom de luchthaven Schiphol en met elkaar gemeen hebben dat ter plaatse in de loop der tijd verschuivingen hebben plaatsgevonden van de 35-Ke contour.
5.1
Eiser betoogt dat verweerster zich ten onrechte heeft gebaseerd op dit onderzoek nu het onderzoek zich niet heeft uitgestrekt tot transacties in [woonplaats]. Eiser heeft zich ter onderbouwing van zijn standpunt dat ook buiten de 35 Ke geluidszone sprake is van waardedaling, beroepen op de ontwikkeling van de waarde op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ-waarde) van de woning van eiser en een aantal omliggende woningen.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State verweerster bij een besluit op een verzoek om schadevergoeding mag uitgaan van het advies van een door haar benoemde deskundige, indien op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn. Dit is slechts anders wanneer concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht.
In het onderzoek van de gezamenlijke adviescommissies is uitgegaan van transactiegegevens van woningen in een breed gebied in de omgeving van Schiphol, waarbij buiten de 35 Ke contour geen effect op de waarde van de woningen is vastgesteld. Er is geen aanwijzing te veronderstellen dat deze conclusie niet ook zou gelden voor de waarde van de woningen in [woonplaats]. De enkele verwijzing door eiser naar WOZ-waarderingen van een aantal woningen in [woonplaats] is daarvoor onvoldoende reeds omdat in het onderzoek is gekeken naar transactiegegevens en niet naar WOZ-waarden. Verweerster heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat zij zich bij haar besluitvorming heeft mogen baseren op het onderzoek van de gezamenlijke adviescommissies .
Het beroep is ongegrond voor zover het zich richt tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het primaire besluit I,
Lvb 2008
6.
Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van schade als gevolg van de inwerkingtreding van het Lvb 2008 concludeert verweerster dat als gevolg van de inwerkingtreding van het Lvb 2008 sprake is van een hogere te verwachten geluidsbelasting dan voorheen op grond van het Lvb 2004, namelijk een verslechtering van 2,47 Lden. Er is echter, aldus verweerster, geen sprake van voor vergoeding in aanmerking komende schade omdat de schade niet uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico van 5% van de waarde van de woning.
6.1
Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Hij voert aan dat verweerster door afzonderlijke vergelijking van de opeenvolgende wettelijke regimes – door eiser genoemd ‘salamitactiek’ en door verweerster genoemd ‘dakpansgewijze beoordeling’ – ten onrechte concludeert dat geen sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende schade. Verweerster hanteert in deze een onjuiste benadering, aldus eiser.
6.2
Deze grond slaagt.
Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zoals weergegeven in de uitspraken van 9 april 2008 (LJN BC9040) en 10 november 2010 (LJN BO3436) moet voor de beantwoording van de vraag of aanleiding bestaat voor nadeelcompensatie een vergelijking gemaakt worden tussen de verhoudingsgewijs beperkte groep bewoners binnen de geluidzones, die een speciale last hebben gekregen, en bewoners van woningen die wel binnen de invloedssfeer van de luchthaven Schiphol maar buiten de geluidzones liggen. Vervolgens dient verweerster te beoordelen of er ook sprake is van een abnormale last, namelijk van schade die buiten het normaal maatschappelijk risico valt en vervolgens of die schade voor een belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing om te investeren in het geschade belang.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat deze jurisprudentie niet van toepassing is op verzoeken om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8.31 van de Wet Luchtvaart.
In het onderhavige geval heeft verweerster, nu sprake is van een verzoek om nadeelcompensatie, ten onrechte een andere vergelijking gehanteerd, namelijk tussen de geluidsbelasting die eiser redelijkerwijs kon verwachten ingevolge het voorgaande wettelijke regime (Lvb 2004) enerzijds en anderzijds de geluidsbelasting onder het nieuwe wettelijke regime (Lvb 2008). De rechtbank is van oordeel dat er – anders dan verweerster betoogt – geen aanleiding is om ten aanzien van het Lvb 2008 van de in de jurisprudentie ontwikkelde maatstaf af te wijken en een andere maatstaf te hanteren. De enkele omstandigheid dat de zones zijn aangepast van waarden weergegeven in Ke, naar waarden weergegeven in Lden is op zichzelf geen reden om een andere vergelijking toe te passen.
7.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerster niet in redelijkheid een drempel van 5% van de waarde van de woning wegens normaal maatschappelijk risico heeft kunnen hanteren. Uitgaande van een daling van de waarde van de woning met 1% per Ke toename van de geluidbelasting, brengt het hanteren van een dergelijke drempel met zich dat de eigenaren van woningen in de geluidszone 35 Ke tot 40 Ke, waarvan moet worden aangenomen dat zij een speciale last ondervinden, categoraal worden uitgesloten van vergoeding van schade.
De rechtbank ziet in hetgeen verweerster op dit punt naar voren heeft gebracht geen aanleiding anders te oordelen dan is gedaan in de eerdervermelde uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010 waarin een kortingspercentage van 50% wegens normaal maatschappelijk risico als redelijk is aangemerkt bij verzoeken om nadeelcompensatie.
9.
Het beroep is gegrond voor zover het zich richt tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het primaire besluit II. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd. De rechtbank ziet echter om de navolgende reden aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand te laten.
9.1
Verweerster heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat ten tijde van de aankoop van de woning door eiser de schade voorzienbaar was, zodat eiser actieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen. Eiser heeft ter zitting op deze grond kunnen reageren.
Het staat vast dat toen eiser de woning kocht, ter plaatse een maximaal te dulden geluidsbelasting gold van 44 Ke. Ook al moet worden aangenomen dat het Lvb 2008 een last voor eiser tot gevolg heeft in vergelijking tot andere bewoners in de invloedssfeer van Schiphol die buiten de 35Ke geluidszone wonen, dan stelt verweerster zich terecht op het standpunt dat eventuele daaruit voortvloeiende schade als gevolg van waardedaling van zijn woning niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de maximaal te dulden geluidsbelasting na het moment van aankoop van de woning nooit meer is geworden dan 44 Ke. Derhalve is, mede gelet op de afstand van de woning tot de start- en landingsbaan, geen sprake van een niet voorzienbare toename van de geluidsbelasting ter plaatse. Dat de geluidsbelasting ter plaatse van de woning door de Luchthavenverkeersbesluiten 2003 en 2004 tijdelijk is afgenomen tot minder dan 35 Ke om met het Luchthavenverkeersbesluit 2008 weer boven deze grens uit te komen, doet aan deze voorzienbaarheid niet af. Ook het beroep op artikel 8.17, zevende lid, van de Wet luchtvaart, waarin – samengevat – is bepaald dat elk volgend luchthavenverkeersbesluit een beschermingsniveau biedt ten aanzien van externe veiligheid, geluidbelasting en lokale luchtverontreiniging, dat voor ieder van deze aspecten, gemiddeld op jaarbasis vastgesteld, per saldo gelijkwaardig is aan of beter is dan het niveau zoals dat geboden werd door het eerste besluit, leidt niet tot een ander oordeel. Gesteld noch gebleken is dat het beschermingsniveau van het Lvb 2008 niet per saldo gelijkwaardig of beter is dan dat van het Lvb 2004.
10.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerster aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11.
De rechtbank veroordeelt verweerster in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar tegen het primaire besluit II ongegrond is verklaard;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerster op het betaalde griffierecht van € 156,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerster in de proceskosten tot een bedrag van € 944,--, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter, en mr. I.M. Ludwig en mr. S.M. van Velsen, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.