ECLI:NL:RBNHO:2013:13782

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
HAA 12/4931
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschade en de beoordeling van planologische wijzigingen in de gemeente Haarlemmermeer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 2 oktober 2013, gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, waarbij een verzoek om tegemoetkoming in planschade is afgewezen. Eisers, eigenaren van een woning in Hoofddorp, hebben bezwaar gemaakt tegen de bouw van een cultuurgebouw dat volgens hen hun woonsituatie nadelig beïnvloedt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet in een nadeliger situatie zijn komen te verkeren door de planologische wijziging die met de bouw van het cultuurgebouw gepaard gaat. De rechtbank baseert zich op een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), waarin wordt geconcludeerd dat de planologische wijziging niet leidt tot een verslechtering van de situatie van eisers. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de vermeende overlast en de impact op privacy, zonlicht en uitzicht, niet overtuigend geacht. De rechtbank oordeelt dat de verschillen in bebouwing tussen het oude en nieuwe planologische regime niet significant zijn en dat de door eisers ervaren overlast niet substantieel verschilt van wat onder het oude regime mogelijk was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4931

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 oktober 2013 in de zaak tussen

[eisers],te [woonplaats], eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,verweerder
(gemachtigde: mr. J.M. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2013. Eisers zijn verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Bij besluit van 23 juli 2007 heeft verweerder vrijstelling verleend ten behoeve van de uitbreiding van een cultuurgebouw aan het Raadhuisplein 3-7 te Hoofddorp, met gebruikmaking waarvan op 30 juli 2008 bouwvergunning is verleend. Met deze besluitvorming is langs de Prins Hendriklaan een 105 meter lange bebouwingswand mogelijk gemaakt, die zich in zuidoostelijke richting tot circa 20 meter voorbij de woning van eisers uitstrekt. De kortste afstand tot de voorgevel van de woning van eisers bedraagt 26,5 meter.
2.
Eisers zijn sinds 11 juni 1982 eigenaar van de woning aan de [adres]. Zij hebben bij brief van 15 augustus 2011 verzocht om een tegemoetkoming in de schade die zij menen te hebben geleden als gevolg van het besluit van 23 juli 2007. Daartoe is in die brief aangevoerd dat het uitzicht is veranderd, dat er nu een hoge gevel is opgericht als gevolg waarvan zonlicht wordt ontnomen en geluid is toegenomen, dat de privacy wordt aangetast en dat de verkeersintensiteit door de functie van het gebouw is toegenomen.
3.
Aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade heeft verweerder, onder verwijzing naar een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) van juni 2012, ten grondslag gelegd dat eisers door de planologische wijziging niet in een nadeliger positie zijn komen te verkeren. Daartoe is in dat advies een vergelijking tussen het uitbreidingsplan in onderdelen ‘Hoofddorp-Zuid’ (hierna: het uitbreidingsplan) - met inbegrip van aanvullende voorschriften uit het ‘Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling’ en het besluit ‘Herziening gebruiks- en overgangsbepalingen’, alsmede met inbegrip van een viertal vrijstellingsbesluiten die in het verleden ten behoeve van het onderhavige gebied zijn genomen - en het besluit van 23 juli 2007 gemaakt. Op grond van het uitbreidingsplan kon reeds, ondanks de eerder verleende vrijstellingen, tegenover eisers op een afstand van ongeveer 25 meter van de voortuin en 30 meter van de voorgevel 15 meter hoge bebouwing met een frontbreedte van ruim 100 meter worden opgericht, welke onder meer kon worden gebruikt als multifunctionele sporthal, zwembad en clubgebouwen. Het besluit van 23 juli 2007 maakt het mogelijk om tot op een kortste afstand van 21,5 meter van de voortuin en 26,5 meter van de voorgevel van de woning 11,80 tot 16,80 meter hoge bebouwing op te richten met een frontbreedte van 105 meter. Het bouwdeel dat recht tegenover de woning van eisers is gelegen heeft een frontbreedte van bijna 45 meter en loopt in hoogte op van 11,80 meter tot 16,80 meter in zuidoostelijke richting. In dit deel is de centrale bibliotheek gevestigd. In het advies is de conclusie getrokken dat, uitgaande van een maximale invulling van die bestemming onder het oude planologische regime, het besluit van 23 juli 2007 niet tot een planologische verslechtering heeft geleid.
4.
Eisers hebben aangevoerd dat ten onrechte niet in de besluitvorming is meegewogen dat de functie van de bebouwing die met het besluit van 23 juli 2007 mogelijk is gemaakt, niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat bovendien hoger en dichter op hun woning is gebouwd dan is toegestaan. Bovendien stellen eisers dat dit veranderde gebruik tot meer overlast leidt. De leefomgeving is als gevolg van het besluit van 23 juli 2007 aanzienlijk verslechterd en er zijn geen fysieke mogelijkheden om dit op te heffen, zodat een schadevergoeding op zijn plaats is, aldus eisers.
5.
Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
6.
Voor zover eisers hebben willen betogen dat het gebruik van de bebouwing in strijd is met het bestemmingsplan en dat de hoogte en plaatsing van het gebouw in strijd is met het vergunde bouwplan, is de rechtbank van oordeel dat het gebruiken en/of bouwen in strijd met bestemmingsplan respectievelijk bouwplan geen rol kan spelen bij het bepalen van de planschade. Zoals reeds in rechtsoverweging 5 is overwogen wordt bij planschade niet gekeken naar de feitelijke situatie, maar naar het verschil tussen het “oude” planologische regime en het “nieuwe” planologische regime en de vraag of bij de vergelijking sprake is van een verslechtering.
7.
Eisers betogen dat de gewijzigde functie van de bebouwing (kort gezegd: van sportgebouw naar cultuurgebouw) en de gewijzigde maatvoering, tot nadeel heeft geleid voor eisers. Eisers wijzen er op dat het cultuurgebouw (met name het poppodium) meer overlast geeft dan de oorspronkelijke toegestane sportfaciliteiten. Eisers denken daarbij aan extra geluids- en verkeersoverlast en hangjongeren. De gewijzigde maatvoering zou leiden tot een groter verlies van privacy, zonlicht en uitzicht.
8.
Met betrekking tot de laatste drie aspecten heeft SAOZ in haar advies van juni 2012 aangegeven dat onder het vóór 23 juli 2007 geldende planologische regime een (sport)gebouw van nagenoeg dezelfde afmetingen had mogen worden geplaatst, met een vergelijkbare beperking aan privacy, zonlicht en uitzicht als bij het cultuurgebouw.
9.
De rechtbank deelt deze visie. Weliswaar zijn de afmetingen van het cultuurgebouw niet helemaal gelijk aan de toegestane afmetingen van een sportgebouw, doch de afwijkingen zijn (gelet op de omvang van het totale project) zo klein dat de impact hiervan terecht als niet relevant is aangemerkt. Daar komt bij dat de genoemde overschrijdingen ook weer deels gecompenseerd worden doordat het cultuurgebouw voor een deel lager is dan de voorheen toegestane hoogte van 15 meter. Ook de spiegeling in het glas van de ramen heeft, naar het oordeel van de rechtbank, bij SAOZ terecht geen rol gespeeld bij de boordeling van de vraag of sprake is van een verslechtering. Immers ook in een sportgebouw kunnen ramen worden geplaatst die op een vergelijkbare wijze spiegelingen kunnen veroorzaken. Ten aanzien van de geluids- en verkeershinder en de hangjongeren ziet de rechtbank evenmin grond voor de stelling dat meer overlast te duchten is van een cultuurgebouw dan van een sportgebouw. Ook een sportgebouw, waar feesten kunnen worden georganiseerd, kan in de avond geopend zijn. En ook een sportgebouw trekt jongeren (als deelnemer of publiek) aan. Ten overvloede wijst de rechtbank er op dat de omstandigheid dat op de betreffende locatie (feitelijk) geen sportgebouw stond, niet van belang is bij de beoordeling van de schade, nu uitsluitend wordt gekeken naar de planologische regimes. In zoverre zijn de door eisers ter zitting overgelegde afbeeldingen waarbij de feitelijke situatie van vóór de bouw van het cultuurgebouw (een parkeerterrein) wordt vergeleken met de situatie van ná de bouw, niet van belang voor de beoordeling van de schadevraag.
10.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat SAOZ op goede gronden heeft geconcludeerd dat eisers (vanuit planologisch oogpunt) niet in een nadeliger situatie zijn komen te verkeren. Nu niet gebleken dat dit advies onzorgvuldigheden of onjuistheden bevat, heeft verweerder zich terecht zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van planschade.
11.
Het beroep is ongegrond.
12.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzitter, en mr. I.M. Ludwig en mr. J.M. Janse van Mantgem, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2013.
griffier voorzitter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.