Op 2 oktober 2013 vond de rechtszitting plaats in de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, waar de politierechter A.E. Patijn de zaak behandelde tegen een verdachte die beschuldigd werd van het rijden onder invloed van alcohol, in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie, M. Baltus, vorderde vervolging, terwijl de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman M.D. Rijnsburger, ontkende te hebben gereden en stelde dat hij zijn auto slechts naar zijn garage had geduwd. De verdachte verklaarde dat hij na een borrel met collega's een taxi had gebeld en niet van plan was om te rijden. De verbalisanten hadden echter verklaard dat zij de verdachte hadden zien rijden, wat de verdachte betwistte. De raadsman voerde aan dat de afstand tussen de verbalisanten en de verdachte te groot was om een juiste waarneming te doen en dat de maatregelen van het CBR, waaronder deelname aan een alcoholslotprogramma, de verdachte al zwaar hadden getroffen.
De politierechter overwoog dat de verdachte door het CBR al was onderworpen aan maatregelen zonder dat een strafrechter de zaak inhoudelijk had beoordeeld. Dit leidde tot de conclusie dat de vervolging door het Openbaar Ministerie niet meer redelijk en billijk was, aangezien de verdachte al door een andere overheidsinstantie was gestraft. De politierechter verklaarde het OM niet-ontvankelijk in de vervolging, omdat de strafrechter niet in staat was om een eerlijke beoordeling van de zaak te maken door de reeds opgelegde maatregelen van het CBR. De uitspraak werd mondeling gedaan, en het OM kreeg de mogelijkheid om binnen veertien dagen hoger beroep aan te tekenen.