ECLI:NL:GHLEE:2011:BP1972

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000460-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte voor rijden onder invloed wegens gebrek aan bewijs van bestuurderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 25 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte was eerder veroordeeld voor rijden onder invloed van alcohol, maar heeft in hoger beroep vrijspraak gekregen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van beïnvloeding van de voortbeweging of rijrichting van het motorrijtuig, waardoor de verdachte niet als bestuurder in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 kon worden aangemerkt.

De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, maar de verdachte heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep is de verdachte niet verschenen, en het hof heeft verstek verleend. De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het hoger beroep, maar het hof besloot de zaak inhoudelijk te behandelen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen grieven had ingediend, maar heeft desondanks de zaak inhoudelijk behandeld op basis van het verweer dat in eerste aanleg was gevoerd. Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet als bestuurder kan worden aangemerkt, omdat er geen bewijs was dat hij daadwerkelijk de voortbeweging of rijrichting van het voertuig heeft beïnvloed. De uitspraak van het hof vernietigt het eerdere vonnis en spreekt de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000460-10
Parketnummer eerste aanleg: 96-051831-09
Arrest van 25 januari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 29 januari 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep op grond van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Voorts heeft de advocaat-generaal subsidiair gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 1100,-, subsidiair 22 dagen vervangende hechtenis, en hem daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van tien maanden zal opleggen, met aftrek.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof stelt vast dat verdachte weliswaar geen grieven als bedoeld in artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering heeft ingediend, maar ziet in het door hem ter terechtzitting in eerste aanleg gevoerde verweer aanleiding de zaak inhoudelijk te behandelen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 8 augustus 2009 te [plaats] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 930 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Vrijspraak
Uit de wet, wetgeschiedenis en jurisprudentie (vgl. Hoge Raad 17 september 2002, LJN AE3382, m.n. r.o. 3.4 - 3.6) kan worden opgemaakt dat te onderscheiden valt tussen de degene die aanstalten maakt te besturen, degene die poogt te besturen en de bestuurder.
De verbalisanten verklaren dat zij zagen en hoorden dat de verdachte in de auto stapt, de lichten ontsteekt en de motor start. Zij verklaren voorts dat zij zagen dat de verdachte aanstalten maakt om zijn gordel om te doen en weg te rijden.
Het hof merkt op dat niet duidelijk is wat de verbalisanten met "aanstalten maken om (...) weg te rijden" feitelijk bedoelen. Meer concreet is niet duidelijk of bedoeld wordt dat instappen, lichten ontsteken en motor starten (eventueel aangevuld met 'aanstalten maken' de gordel om te doen) tezamen "aanstalten maken om weg te rijden" constitueren of dat de verdachte nog meer heeft gedaan wat de verbalisanten tot die kwalificatie brengt. In het laatste geval ontbreekt een feitelijke invulling die wellicht van belang was geweest voor een waardering van de gedragingen van de verdachte in rechte. Het laatste geldt tevens voor het aanstalten maken om de gordel om te doen.
Voor wat betreft de feitelijke gedragingen van de verdachte moet er dus van worden uitgegaan dat hij (slechts) in de auto is gestapt, de lichten daarvan heeft ontstoken en de motor heeft gestart.
Aan de verdachte wordt verweten dat hij de auto (onder invloed) heeft bestuurd. Als bestuurder in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden aangemerkt elke persoon die één of meer bedieningsorganen van een motorrijtuig hanteert en door middel daarvan de voortbeweging of rijrichting van het motorrijtuig beïnvloedt. Van beïnvloeding van voortbeweging of rijrichting van het motorrijtuig is in dit geval (nog) geen sprake geweest, zodat de verdachte niet als bestuurder in de zin van de wet kan gelden en moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP bij verstek:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. H. Heins en mr. W. van Houtum, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier, zijnde mr. W. van Houtum buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.