Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Tussen partijen vaststaande feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
Artikel 5. Boekjaar
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Midden. Eiser had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen voor het jaar 2010, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.068. Eiser had eerder bijstand ontvangen in de vorm van renteloze geldleningen, die in 2010 waren omgezet in bedragen om niet. De rechtbank moest beoordelen of deze omgezette bedragen als periodieke uitkeringen moesten worden aangemerkt voor de belastingheffing.
De rechtbank oordeelde dat de omzetting van de leningen in een bedrag om niet een uitkering of verstrekking in de zin van de Wet IB 2001 vormde. Dit was het geval, ongeacht of de omzetting als een kwijtschelding of als een verrekening van een schuld moest worden gezien. De rechtbank stelde vast dat er sprake was van een waardeovergang, waardoor eiser een voordeel genoot. Dit leidde tot de conclusie dat de bedragen die eiser had ontvangen, terecht in de IB/PVV voor het jaar 2010 waren betrokken.
Daarnaast werd de periodiciteit van de uitkering besproken. De rechtbank concludeerde dat de verstrekking van de geldlening op zich geen periodieke uitkering was, maar dat de verwachting van toekomstige uitkeringen op basis van de eerdere leningen wel aanwezig was. Dit voldeed aan de eisen van periodiciteit, waardoor de aanslag terecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.