In deze zaak heeft eiseres, die sinds 2016 gebruik maakte van een traplift in de woning van haar dochter, verschillende aanvragen gedaan voor voorzieningen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvragen betroffen het opnieuw afstellen van de traplift, het verplaatsen van de traplift en het verwijderen of aanpassen van een badkamerdrempel. Eiseres is inmiddels verhuisd naar een zorginstelling, waardoor de situatie is gewijzigd. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. De rechtbank overweegt dat het opnieuw afstellen van de traplift geen feitelijke betekenis meer heeft, aangezien eiseres niet meer in de woning woont. Eiseres heeft niet onderbouwd dat zij fysieke of mentale schade heeft geleden door het niet functioneren van de traplift. De rechtbank concludeert dat er geen procesbelang meer is voor het beroep tegen het bestreden besluit inzake de traplift.
Met betrekking tot de aanvraag voor de drempel bij de badkamer heeft verweerder op 27 januari 2025 een nieuw besluit genomen, waarbij eiseres alsnog een financiële maatwerkvergoeding van € 344,68 is toegekend. De rechtbank stelt vast dat verweerder hiermee aan de verzoeken van eiseres tegemoet is gekomen, waardoor ook voor dit beroep het procesbelang ontbreekt. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres tegen beide bestreden besluiten niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft verweerder wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de reiskosten van de dochter van eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2025.