ECLI:NL:RBMNE:2025:88
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WW-uitkering. Eiser, die per 1 september 2023 in dienst was bij een bedrijf, heeft op 31 oktober 2023 zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Hij verzocht om een WW-uitkering, maar het Uwv weigerde deze, stellende dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden door zelf ontslag te nemen zonder goede reden. Eiser betoogde dat hij niet verwijtbaar werkloos was, omdat er sprake was van een verstoorde werkrelatie. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de ontslagname en de communicatie tussen eiser en zijn ex-werkgever onderzocht. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet verwijtbaar werkloos was geworden. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv ten onrechte had afgezien van een hoorzitting, maar dat dit gebrek niet leidde tot vernietiging van het besluit, omdat eiser in de beroepsprocedure alsnog zijn standpunten had kunnen inbrengen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiser moest vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.