ECLI:NL:RBMNE:2025:88

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/3797
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WW-uitkering. Eiser, die per 1 september 2023 in dienst was bij een bedrijf, heeft op 31 oktober 2023 zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Hij verzocht om een WW-uitkering, maar het Uwv weigerde deze, stellende dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden door zelf ontslag te nemen zonder goede reden. Eiser betoogde dat hij niet verwijtbaar werkloos was, omdat er sprake was van een verstoorde werkrelatie. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de ontslagname en de communicatie tussen eiser en zijn ex-werkgever onderzocht. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet verwijtbaar werkloos was geworden. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv ten onrechte had afgezien van een hoorzitting, maar dat dit gebrek niet leidde tot vernietiging van het besluit, omdat eiser in de beroepsprocedure alsnog zijn standpunten had kunnen inbrengen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiser moest vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3797

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) van eiser niet heeft betaald, omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Volgens eiser kan hem niet worden verweten dat hij zelf ontslag heeft genomen, omdat sprake was van een verstoorde werkrelatie. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit. Aan de hand van eisers beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Eiser is per 1 september 2023 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van twaalf maanden in dienst getreden bij [bedrijf] B.V. (de ex-werkgeefster) in de functie van [functie] voor gemiddeld 38 uur per week. Op 31 oktober 2023 heeft eiser per e-mail de arbeidsovereenkomst opgezegd.
1.2.
Op 7 december 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering. Het Uwv heeft met de brief van 14 december 2023 aanvullende informatie opgevraagd bij eiser.
1.3.
Met het besluit 3 januari 2024 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist dat eiser geen WW-uitkering kan krijgen, omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden. Het Uwv heeft hierbij het standpunt ingenomen dat eiser zelf ontslag heeft genomen zonder dat dit nodig was en is daarom verwijtbaar werkloos geworden.
1.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het bezwaar van eiser heeft het Uwv met het besluit van 26 maart 2024, verzonden 26 april 2024, (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 2 december 2024. Eiser is verschenen. Het Uwv is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Verzoek om heropening
2. Eiser heeft op 3 december 2024, na de sluiting van het onderzoek op de zitting, een e-mail aan de rechtbank gestuurd waarin hij aanvullende gegevens over de zaak heeft opgenomen. De rechtbank heeft dit opgevat als een verzoek om het onderzoek te heropenen. De e-mail van 3 december 2024 geeft de rechtbank geen aanleiding tot het heropenen van het onderzoek. De rechtbank overweegt dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn gronden toe te lichten in zijn beroepschriften en op de zitting. De rechtbank is van oordeel dat het in dit stadium van de procedure niet meer mogelijk is zijn eerder ingediende gronden nader toe te lichten of uit te breiden. Het verzoek om heropening van de zaak wordt om die reden afgewezen en de e-mail van 3 december 2024 wordt niet bij de beoordeling betrokken.
Ontslagname en de weigering van het uitbetalen van de WW-uitkering
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de WW-uitkering terecht niet heeft uitbetaald. De rechtbank legt dat hierna uit.
3.2.
Een werknemer is verplicht om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. [1] Een werknemer wordt verwijtbaar werkloos wanneer hij op eigen initiatief de dienstbetrekking zonder goede reden beëindigt. [2] Wanneer iemand verwijtbaar werkloos wordt, bestaat geen recht op een WW-uitkering. [3] Als de werknemer daarentegen niet kan worden verweten dat hij verwijtbaar werkloos is (geworden), kan op de weigering van de WW-uitkering een uitzondering worden gemaakt. De werknemer moet dan bewijzen dat het hem niet kan worden verweten, [4] bijvoorbeeld met een medische verklaring waaruit blijkt dat de werknemer op medisch advies moet stoppen met werken.
3.3.
Eiser voert aan dat voortzetting van het dienstverband niet van hem kon worden gevergd vanwege de verstoorde werkrelatie en verwijst daarbij naar de correspondentie tussen hem en de ex-werkgeefster. Het Uwv is het niet met eiser eens. Op de zitting heeft het Uwv naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:428, verwezen en toegelicht dat er strenge eisen gelden voor het aannemelijk maken dat voortzetting van een dienstverband niet kan worden gevergd.
3.4.
Uit het dossier en de overgelegde correspondentie komt het volgende naar voren. Eiser is op 1 september 2023 in dienst getreden als [functie] met een jaarcontract. Hij heeft op 11 september 2023 bij zijn ex-werkgeefster aangegeven dat zijn opa is overleden en heeft zich vervolgens op 16 september 2023 afgemeld voor zijn werk. Hierop heeft
ex-werkgeefster onder meer aangegeven dat eiser zich om 8.00 uur telefonisch dient af te melden op de dag dat hij op werk verwacht wordt. Als de ex-werkgeefster niets hoort, wordt ervan uitgegaan dat eiser zal verschijnen op werk.
3.5.
Eiser heeft zich op 17 en 19 september 2023 per e-mail afgemeld bij de
ex-werkgeefster. De ex-werkgeefster heeft op 19 september 2023 hierover navraag gedaan bij eiser via WhatsApp en eiser heeft hierop geantwoord dat hij zal aangeven wanneer het gaat om conform het rooster te gaan werken. Eiser is vervolgens nogmaals gewezen op de afspraken rondom ziekmelden.
3.6.
Op 11 oktober 2023 heeft eiser zich per e-mail afgemeld in verband met de situatie rondom zijn oma. Daarbij heeft eiser aangegeven dat hij de ex-werkgeefster op de hoogte zal houden van wanneer hij kan werken. De ex-werkgeefster heeft eiser wederom gewezen op het beleid dat geldt ten aanzien van afmelden en dat zijn manier van communiceren niet goed werkt, omdat zij dan te laat op de hoogte raakt van zijn afmelding en dat problemen geeft met het werkrooster.
3.7.
Op 21 oktober 2023 geeft ex-werkgeefster aan dat zij een gesprek met eiser wil. Daarnaast geeft zij aan een bedrijfsarts in te willen schakelen. In de e-mail van 23 oktober 2023 geeft eiser aan dat het gesprek ‘aankomende dinsdag of woensdag’ kan plaatsvinden.
3.8.
Vanuit eiser zijn op 25 oktober 2023 verschillende e-mails aan de ex-werkgeefster gestuurd. Eiser vraagt in een van de e-mails naar zijn werktijd en hoe laat het gesprek gaat plaatsvinden. In de andere e-mail van 25 oktober 2023 meldt eiser zich af voor werk en het gesprek, omdat hij ‘out is gegaan’, heeft overgegeven en al weken op bed ligt. Met de
e-mail van 27 oktober 2023 informeert eiser aan de ex-werkgeefster dat er buisjes bloed zijn geprikt en maandag de uitslag zal krijgen. De ex-werkgeefster heeft aan eiser gevraagd haar hiervan op de hoogte te houden.
3.9.
Op 31 oktober 2023 heeft eiser per e-mail ontslag genomen en daarbij aangegeven de ex-werkgeefster hiermee niet verder te willen belasten. In een aparte e-mail van 31 oktober 2023 heeft eiser ook een ontslagbrief aan de ex-werkgeefster opgestuurd.
3.10.
De rechtbank kan gelet op de correspondentie het Uwv volgen in het standpunt dat er geen sprake was van zodanige omstandigheden dat er voor eiser een noodzaak bestond om zijn dienstverband op te zeggen. Eiser had ziekgemeld kunnen blijven, zodat een traject met de bedrijfsarts opgestart had kunnen worden. De bedrijfsarts had dan ook eventueel als tussenpersoon kunnen optreden tijdens een gesprek met ex-werkgeefster. Dit heeft eiser niet afgewacht. In plaats daarvan heeft eiser ervoor gekozen om ontslag te nemen. Eiser heeft ook niet met medische stukken onderbouwd dat hij om medische redenen niet langer bij de
ex-werkgeefster kon werken. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunten om te oordelen dat het eiser niet kan worden verweten dat hij verwijtbaar werkloos is geworden.
Hoorzitting
4.1.
Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij telefonisch heeft gesproken met een medewerker van het Uwv en dat hij heeft aangegeven gehoord te willen worden. Het Uwv heeft hierop op de zitting gereageerd en gesteld dat eiser telefonisch is benaderd over een hoorzitting. Hij weet niet wat daar is besproken. Hij biedt aan om hierover nadere stukken in geding te brengen.
4.2.
De rechtbank vindt dat het Uwv al eerder de stukken met betrekking tot de hoorzitting had kunnen inbrengen. Zij heeft daarom het aanbod van het Uwv om nadere informatie in te brengen afgewezen. De rechtbank heeft geen stukken in het dossier waaruit blijkt dat eiser op 4 maart 2024 is gebeld en telefonisch heeft verklaard af te zien van een hoorzitting of schriftelijk heeft afgezien van een hoorzitting. Gelet op het standpunt van eiser moet het ervoor worden gehouden dat eiser wilde worden gehoord en dat betekent dat het Uwv niet had kunnen afzien van het horen van eiser. Het bestreden besluit bevat dan ook een gebrek.
4.3.
De vraag is vervolgens welke consequenties moeten worden verbonden aan de schending van de hoorplicht. Eiser is in deze beroepsprocedure alsnog in de gelegenheid geweest om alles naar voren te brengen wat hij op de hoorzitting naar voren had willen brengen. Eiser is daarom niet benadeeld door het overslaan van een hoorzitting in de bezwaarfase. Het gebrek wordt daarom gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat er weliswaar een gebrek is, maar het besluit wel klopt en daarom niet hoeft te worden vernietigd. Eiser heeft vanwege het gebrek wel recht op terugbetaling van zijn griffierecht.

Conclusie en gevolgen

5.4.
Het Uwv heeft terecht de WW-uitkering van eiser niet uitbetaald, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet verwijtbaar werkloos is. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.
5.5.
Wel moet het Uwv vanwege het gebrek het griffierecht vergoeden. Er zijn verder geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 januari 2025.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 24, eerste lid onder a, van de WW.
2.Zie artikel 24, tweede lid onder b, van de WW.
3.Zie artikel 27 van de WW.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:304.