ECLI:NL:RBMNE:2025:733

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
23/4848
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toeslag op basis van niet-opeisbare schuld in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 februari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag door de Dienst Toeslagen beoordeeld. De aanvraag was afgewezen op 13 januari 2023, en het bezwaar daartegen werd op 24 augustus 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak in enkelvoudige kamer en constateert dat eiseres niet aanwezig was tijdens de zitting op 16 januari 2025, waar de gemachtigden van beide partijen wel aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de schuld van eiseres bij Santander, ter hoogte van € 900,-, niet opeisbaar is, omdat er geen betalingsachterstand is. Dit is een vereiste volgens artikel 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank benadrukt dat het doel van de regeling is om ouders een nieuwe start te geven en niet om hen te vrijwaren van betalingsverplichtingen. Eiseres had aangevoerd dat de Dienst Toeslagen onvoldoende had gemotiveerd dat de schuld niet opeisbaar was, maar de rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen dit voldoende heeft gedaan.

De rechtbank wijst erop dat de wetgever bewust heeft gekozen voor de eis van opeisbaarheid en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. Eiseres had ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet van toepassing is, omdat de wetgever zich bewust was van de gevolgen van de regeling. De rechtbank concludeert dat er geen onzorgvuldigheden zijn in de besluitvorming van de Dienst Toeslagen en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4848

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en

Dienst Toeslagen, kantoor Utrecht

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres.
1.1.
Dienst Toeslagen heeft deze aanvraag met het besluit van 13 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is Dienst Toeslagen bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van Dienst Toeslagen. Eiseres was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. Dienst Toeslagen heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt geteld dat de schuld van eiseres niet worden overgenomen. Het gaat daarbij om een schuld bij Santander ter hoogte van € 900,-. Ten aanzien van de schuld bestaat geen betalingsachterstand, waardoor de lening niet opeisbaar is. Die opeisbaarheid is wel een vereiste op grond van artikel 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Het causale verband tussen het ontstaan van de schulden en de Kinderopvangtoeslagaffaire speelt geen rol bij de beoordeling of schulden in aanmerking komen voor vergoeding. De bedoeling is dat ouders een nieuwe start kunnen maken. Het is niet het doel van de regeling om ouders te vrijwaren van betalingsverplichtingen.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is de afwijzingsgrond?
4. De rechtbank overweegt dat, gelet op beroepsgronden, er bij eiseres onduidelijkheid leek te zijn ontstaan over de afwijzingsgrond. Zoals uit het bestreden besluit blijkt, en ter zitting is bevestigd, is het verzoek van eiseres afgewezen, omdat uit informatie van Santander van 31 mei 2021 blijkt dat er geen betalingsachterstanden waren en dat de schuld niet opeisbaar is. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste van artikel 4.1, tweede lid, onder b van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Het gaat dus niet om de datum van het ontstaan van de schuld.
Is de schuld opeisbaar?
5. Eiseres voert aan dat Dienst Toeslagen onvoldoende heeft gemotiveerd dat de schuld niet opeisbaar is.
6. De rechtbank oordeelt dat Dienst Toeslagen voldoende heeft gemotiveerd dat de schuld opeisbaar is. De rechtbank verwijst hierbij naar overweging 4. Er is een verschil tussen het bestaan van een schuld met termijnbetalingen en de opeisbaarheid in de zin van artikel 4.1, tweede lid, onder b van de Wht. Van opeisbaarheid is pas sprake wanneer nakoming van de schuld kan worden gevorderd [1] . Hiervan is geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Evenredigheid en het vereiste van opeisbaarheid
7. Eiseres stelt dat het vereiste van opeisbaarheid niet is te verenigen met het doel van de regeling. Het is oneerlijk hoe het bestreden besluit op grond van de Wht voor eiseres uitpakt.
8. De rechtbank mag toepassing van artikel 4.1 van de Wht niet aan het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel toetsen. In artikel 120 van de Grondwet is namelijk bepaald dat de rechter niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen. In de rechtspraak is recent nogmaals bevestigd dat dit toetsingsverbod ook inhoudt dat de rechter een wet in formele zin niet mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen. [2]
9. Uit rechtspraak [3] volgt ook dat aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn meegenomen in de afweging van de wetgever. Dat is het geval als die niet meegenomen bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [4]
10. In dit geval is er geen sprake van onevenredige gevolgen en gelijkheidsbezwaren ten aanzien van de vereisten van artikel 4.1 van de Wht die niet zijn voorzien. Uit de totstandkoming van de schuldenregeling in de Wht kan namelijk worden opgemaakt dat die regeling is bedoeld om gedupeerden tegemoet te komen die als gevolg van privaatrechtelijke schulden nog steeds te maken hebben met deurwaarders en schuldenproblematiek. Ook volgt daaruit dat hoofdsommen van leningen niet worden overgenomen of betaald, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Dit om te voorkomen dat de schuldeiser voor die opeisbare hoofdsom alsnog incassomaatregelen neemt en de gedupeerde ouder daardoor in de problemen komt. [5] Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zich in dit geval geen bijzondere niet verdisconteerde omstandigheden voordoen, omdat de wetgever juist bewust heeft gekozen voor het stellen van de eis van opeisbaarheid in de Wht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit ook al meermaals [6] geoordeeld.
Hardheidsclausule
11. De rechtbank begrijpt dat eiseres aanvoert dat in haar geval de hardheidsclausule moet worden toegepast, omdat Dienst Toeslagen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de ernstige onbillijke gevolgen.
11.1
De rechtbank onderkent dat gedupeerden zoals eiseres, die hun best hebben gedaan om incassoprocedures te voorkomen, voor hun gevoel onder de Wht worden benadeeld omdat zij minder opeisbare betalingsachterstanden hebben opgebouwd en er dus minder schulden worden overgenomen. Dat kan echter geen reden zijn voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat de wetgever zich hier bij de totstandkoming van de Wht bewust van is geweest. De hardheidsclausule is bedoeld voor situaties die de wetgever niet heeft voorzien. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres wrang voelt dat zij niet in aanmerking komt voor overname van de schuld omdat zij zich juist heeft ingespannen om te voorkomen dat haar schulden opeisbaar werden. Eiseres is echter niet geconfronteerd met incassomaatregelen en zij heeft geen omstandigheden aangevoerd die op zichzelf onmiskenbaar onbillijk zijn, gelet op het doel van de regeling. Dat eiseres haar schulden zelf moet betalen, leidt in haar geval echter niet tot een onbillijkheid van overwegende aard, als bedoeld in artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wht. In dit kader heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd die op zichzelf onmiskenbaar onbillijk zijn, gelet op het doel van de regeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een onzorgvuldigheid?
12. Eiseres voert aan dat sprake is van een onzorgvuldigheid, omdat het dossier niet op orde is. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat dit ziet op het Algemeen Aanvraag Systeem Terug melden schulden (SR-NPS), waar uit zou blijken dat de schuld van eiseres per 23 december 2022 is ontvangen.
13. De rechtbank overweegt dat niet duidelijk is geworden waar eiseres in dit verband op doelt. Voor zover eiseres hiermee heeft willen aanvoeren dat Dienst Toeslagen een andere datum had moeten hanteren voor wat betreft het ontstaan van de schuld, verwijst de rechtbank naar overweging 4 van deze uitspraak.
Andere schulden
14. Verder heeft eiseres de gronden met betrekking tot de andere schulden ter zitting laten vallen.
Gronden in bezwaar
15. Eiseres voert aan dat Dienst Toeslagen niet alle gronden heeft meegenomen die ze in bezwaar heet aangevoerd. Het besluit is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen.
16. De rechtbank oordeelt dat eiseres dit op geen enkele manier heeft geconcretiseerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de schuld van eiseres niet wordt vergoed. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I van Meel, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 29 september 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5550.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
5.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 151, nr. 3, p. 44-45.