ECLI:NL:RBMNE:2025:694

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
C/16/574326 / HA RK 24-90
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelgeschil over conversiestoornis na aanrijding met motorfiets

In deze zaak heeft verzoekster, die in 2010 betrokken was bij een aanrijding met een motorfiets, een deelgeschil aanhangig gemaakt. Zij stelt dat de aanrijding heeft geleid tot een conversiestoornis, resulterend in volledig functieverlies van haar linkerbeen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Allianz, de verzekeraar van de motorfietser, gebonden is aan het rapport van professor [G], waarin wordt geconcludeerd dat de conversiestoornis is veroorzaakt door de aanrijding. De rechtbank heeft echter ook aangegeven dat deze gebondenheid beperkt is tot de datum van het rapport, 19 juni 2015, vanwege latere ontwikkelingen in de gezondheid van verzoekster, waaronder de verergering van een erfelijke zenuwaandoening (Charcot-Marie-Tooth). Verzoekster heeft schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft het verzoek tot schadevergoeding afgewezen, omdat Allianz al aansprakelijkheid had erkend en een schade-uitkering had gedaan. De rechtbank heeft de kosten van de deelgeschilprocedure begroot en Allianz veroordeeld tot betaling van deze kosten. De zaak illustreert de complexiteit van het vaststellen van causaal verband in letselschadezaken, vooral wanneer er sprake is van pre-existente aandoeningen en meerdere ongevallen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: C/16/574326 / HA RK 24-90
Beschikking van 19 februari 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. M. Hoekman,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
ALLIANZ BENELUX N.V. m.h.o.d.n. Allianz Nederland Schadeverzekering,
statutair gevestigd in Brussel en kantoorhoudende in Rotterdam,
verwerende partij,
hierna te noemen: Allianz,
advocaat: mr. H.A. Kragt.

1.De procedure

1.1.
De procedure is als volgt verlopen:
  • het verzoekschrift van 12 april 2024, met 30 producties;
  • het verweerschrift van 17 juni 2024, met 16 producties;
  • het aanvullend verzoekschrift van 1 juli 2024;
  • het aanvullend verweerschrift van 28 oktober 2024, met producties 17 tot en met 19;
  • de e-mail van 11 november 2024 van mr. Hoekman, waarmee een geactualiseerde versie van productie 30 is ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 12 november 2024 plaatsgevonden. Bij die behandeling was [verzoekster] aanwezig. Zij werd vergezeld door haar dochter en een tolk, en bijgestaan door haar advocaat. Namens Allianz waren bij deze behandeling aanwezig mevrouw [A] en mevrouw [B] . Zij werden bijgestaan door de advocaat. Door en namens partijen zijn de standpunten toegelicht, waarbij mr. Hoekman gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen die hij heeft overgelegd en voorgedragen. Verder is door en namens partijen antwoord gegeven op vragen van de rechtbank. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat tijdens de behandeling is besproken.
1.3.
Daarna heeft de rechtbank beslist dat uitspraak zal worden gedaan.

2.De overwegingen

Wat is de kern?
2.1.
In 2010 is [verzoekster] aangereden. [verzoekster] stelt dat zij als gevolg van deze aanrijding een conversiestoornis heeft ontwikkeld die heeft geleid tot volledig functieverlies van haar linkerbeen. Zij vordert vergoeding van de (verschenen) schade. Allianz heeft aansprakelijkheid erkend maar meent dat [verzoekster] geen recht heeft op nadere schadevergoeding. Daarnaast meent Allianz dat het geschil zich niet leent voor behandeling in de deelgeschilprocedure. Volgens Allianz wordt namelijk het volledige geschil voorgelegd en moet door [verzoekster] nog bewijs worden geleverd van het bestaan van causaal verband tussen de aanrijding en de conversiestoornis en van de door haar gestelde beperkingen en schade.
Waar gaat deze zaak over?
2.2.
Voor de beoordeling van het geschil in deze deelgeschilprocedure, acht de rechtbank de volgende feiten van belang.
2.3.
Op 28 juni 2010 is [verzoekster] een ongeval overkomen. Toen zij op haar fiets reed, althans toen zij stilstond met haar fiets, is zij aangereden door een motorfietser. Volgens [verzoekster] is de motorfietser na deze aanrijding doorgereden. De motorfiets was op het moment van de aanrijding eigendom van een verzekerde van London Verzekeringen N.V., thans Allianz. Allianz heeft aansprakelijkheid erkend voor het ontstaan van de aanrijding.
2.4.
Na de aanrijding is [verzoekster] met een ambulance vervoerd naar het Diakonessenhuis in Utrecht. [verzoekster] heeft daar verteld dat zij veel pijn had aan haar linkerknie en dat zij haar voet en tenen niet meer kon bewegen. Volgens de betrokken chirurg was mogelijk sprake van een zenuwbeschadiging.
2.5.
Twee weken na de aanrijding is [verzoekster] gezien door neuroloog [C] . [C] heeft geconcludeerd dat mogelijk sprake is van kuitzenuwletsel of een begin van een posttraumatische dystrofie (lees: zenuwbeschadiging). [verzoekster] is doorverwezen naar een revalidatiearts en heeft zich onder behandeling gesteld van een fysiotherapeut.
2.6.
Op 16 augustus 2011 is bij [verzoekster] een huisbezoek afgelegd. Tijdens dit huisbezoek is besproken dat [verzoekster] geen gevoel meer had in haar linkerbeen (verlamming). Tijdens dit huisbezoek is verder besproken dat [verzoekster] naast lichamelijke ook psychische klachten ervaarde.
2.7.
Uit de patiëntenkaart (van de huisarts) volgt volgens [D] , medisch adviseur van Allianz, dat bij [verzoekster] sprake is van pre-existente psychische problematiek en dat [verzoekster] een belast verleden heeft met een veelheid van traumatische gebeurtenissen.
2.8.
Op 25 juni 2012 verscheen het advies van neurochirurg [E] als medisch adviseur van [verzoekster] . In dit advies staat onder andere het volgende:

[v]anaf het begin heeft betrokkene [ [verzoekster] , de rechtbank] uitval aangegeven van linker been en voet. Door de neuroloog [C] is het onderzoek uitgebreid met een EMG, waarop aanwijzingen gevonden werden voor een neuropraxie [zenuwbeschadiging, de rechtbank] van de linker nervus peroneus [kuitbeenzenuw, de rechtbank] ter hoogte van het fibulakopje. Hiermee kan een deel van de sensibiliteitstoornis in onderbeen en voet worden verklaard. (…) Betrokkene vertoont echter een veel uitgebreidere neurologische uitval, welke neurologisch niet goed te verklaren is. (…) Het beeld imponeert het meest als conversie [omzetten van psychische problemen in lichamelijke problemen, de rechtbank]. (…) Het is heel wel mogelijk dat de peroneusuitval niet volledig is, maar dat ook deze uitval enigszins gekleurd wordt door de conversie. (…) Om vast te stellen of er inderdaad sprake is van conversie lijkt het me zinvol toe bij betrokkene een expertise te laten verrichten door een psychiater. Betrokkene geeft nu een vrijwel afunctioneel linker been aan, dat neurologisch niet goed te verklaren is.
Allianz (althans de medisch adviseur) was het met dit advies niet eens.
2.9.
Op 24 oktober 2012 heeft neuroloog [C] weer een EMG-onderzoek bij [verzoekster] verricht. Bij dit onderzoek werden aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een spierziekte. Na aanvullend onderzoek is geconcludeerd dat [verzoekster] lijdt aan de erfelijke zenuwaandoening Charcot Marie Tooth (hierna: CMT). [C] heeft verklaard dat deze spierziekte het klinische beeld, te weten: het onvermogen tot het aanspannen van alle spieren van een been, niet kan verklaren.
2.10.
Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft neuroloog [F] op 11 juni 2013 een geneeskundige expertise verricht. In diens rapport staat onder andere het volgende:

het is niet uitgesloten dat als gevolg van het trauma tevens een (compressie)neuropathie [zenuwaandoening, de rechtbank] van de nervus peroneus communis nabij het fibulakopje is opgetreden, maar een objectief oordeel te dienaangaande bij het huidige onderzoek is onmogelijk. Betrokkene [ [verzoekster] , de rechtbank] vertoont bij het onderzoek een oninvoelbaar en onwerkelijk krachtsverlies en pijnsyndroom in het gehele linker been, van de lies tot in de voet, dus niet in een karakteristiek traject, hetgeen vanuit een neurologisch oogpunt onverklaarbaar is en als niet-organisch moet worden bestempeld. Indien men haar het voordeel van de twijfel geeft en aanneemt dat sprake was van een leasie van de nervus peroneus communis, dan nog had verwacht mogen worden dat in de loop van de tijd een zeker herstel zou zijn opgetreden en dan is de vrijwel volledige functie-uitval van het linker been onverklaarbaar. (…) Er is bij haar blijkens een later verricht EMG-onderzoek sprake van (…) Charcot-Marie-Tooth (…). De betreffende aandoening heeft geen enkele relatie met het ongeval. (…)Hooguit kan een dergelijke polyneuropathie [spierziekte, de rechtbank] leiden tot een predispositie voor een compressieneuropathie [zenuwbeknelling, de rechtbank],maar de polyneuropathie als zodanig is niet ongevalsgerelateerd en verklaart ook volstrekt niet de ernstige functiestoornis van het linker been[onderstreping, de rechtbank].
2.11.
Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft professor [G] een psychiatrische expertise verricht. In zijn rapport van 19 juni 2015 staat onder andere het volgende:

[v]oor wat betreft de lichamelijke gevolgen van het ongeval refereer ik aan de bevindingen van de neuroloog [F] en de neurochirurg [E] , zoals die zijn neergelegd in hun beider rapportages. Hieronder zal ik mij beperken tot de psychiatrische aspecten van deze zaak. (…)
Ten slotte merkt betrokkene zelf op, dat niemand haar ooit heeft uitgelegd hoe het nu precies komt, dat ze haar been niet kan gebruiken. Ik wijs haar er dan op, dat ze in het begin van het gesprek zelf een uitleg gaf, die ze van haar advocaat had gekregen. In dat verband komt het woord conversie ter sprake. Betrokkene zegt dan dat ze dit woord kent, omdat ze daarmee al eerder te maken heeft gehad. (…).
De reden voor een psychiatrische expertise in deze zaak is primair gelegen in het bestaan van een neurologisch niet goed te verklaren verlamming van betrokkene’s linker been in aansluiting aan het ongeval, dat haar op 28 juni 2010 heeft getroffen. (…) Ik ga uit van de somatische bevindingen, zoals die door de neuroloog [F] en de neurochirurg [E] zijn beschreven. De betekent dat er bij betrokkene sprake is van een pseudoverlamming van het linkerbeen. Deze is noch door de ziekte van Charcot-Marie-Tooth noch door een peroneuscompressie te verklaren. In psychiatrisch opzicht leidt dat tot een overzichtelijke differentiële diagnostiek. Bij een pseudoverlamming kan het ofwel om conversie gaan of om simulatie. (…) voor bewuste simulatie zie ik onvoldoende aanknopingspunten. Daarmee blijft dan de mogelijkheid van conversie open. (…)
Al met al past het klinisch beeld dat betrokkene presenteert goed bij een conversiestoornis (…). De vraag is vervolgens of betrokkene’s conversiestoornis in causaal verband staat tot het ongeval op 28 juni 2010, of dat dit ook kan zijn veroorzaakt door de vele andere stressvolle gebeurtenissen in haar leven. (…)Het lijkt mij daarom dat het ongeval inderdaad rechtstreeks tot een conversiestoornis heeft geleid, maar dat er bij betrokkene ook sprake was van een sterk verhoogd kwetsbare predispositie. Op grond daarvan hadden waarschijnlijk ook andere emotioneel sterk belastende gebeurtenissen tot een conversiestoornis kunnen leiden – zoals dat ten slotte kennelijk ook al eerder in haar leven het geval is geweest[onderstreping, de rechtbank]. Het lijkt me niet aannemelijk dat life events met geringere impact dezelfde consequentie zouden hebben gehad. (…) Zoals blijkt uit het verslag van de anamnese hierboven kan betrokkene op mijn desbetreffende vragen niet goed aangeven, waarom zij vanuit haar rolstoel of een andere stoel geen activiteiten zou kunnen verrichten waarvoor staan of lopen niet nodig zijn. Ik zie daarvoor dan ook geen duidelijke psychiatrische reden. Wel lijkt het mij in psychiatrisch opzicht nodig dat een beperking ten aanzien van staan of lopen wordt aangenomen – ook al is daarvoor in neurologisch opzicht geen grond. (…) Wanneer met deze beperkingen rekening wordt gehouden, is er mijns inziens geen reden om het aantal te werken uren per dag of per week te verminderen. (…)
2.12.
Op de vragen van de standaard vraagstelling heeft [G] onder andere het volgende geantwoord:
Vraag 1. DE SITUATIE MET ONGEVAL
(…)Medische eindsituatie
h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
Conversiestoornissen kunnen zeer hardnekkig zijn, al is – al of niet gedeeltelijk – herstel nooit uit te sluiten. Gezien de duur ervan bij betrokkene en het gebrek aan effect van behandeling tot nu toe schat ik de prognose niet positief in. Dit betekent dat partijen in principe kunnen uitgaan van een eindsituatie. [onderstreping, de rechtbank] (…)
Vraag 3. OVERIG(…)
B. Heeft u therapeutische suggesties?
De beste aanpak voor conversiestoornissen bestaat uit een multidisciplinaire behandeling in een revalidatie-instelling, die is gespecialiseerd in conversiestoornissen[onderstreping, de rechtbank]. (…)
2.13.
Op 2 maart 2016 heeft Allianz onder andere het volgende aan de voormalige belangenbehartiger van [verzoekster] geschreven:

[d]e medisch adviseur van mijn opdrachtgever stelt voor om gelet op de erfelijke neurologische ziekte enerzijds (een professief verloop met in de loop der tijd mogelijk meer klachten en ook beperkingen) en de mogelijkheid dat de conversiestoornis overgaat anderzijds, de schade voor 5 jaar toekomst te regelen en dan opnieuw een neurologisch en eventueel een psychiatrisch onderzoek te entameren.
2.14.
Op 23 augustus 2016 heeft [H] als medisch adviseur van Allianz voorgesteld het natuurlijke beloop van de ziekte CMT in kaart te brengen. Volgens [H] moet via een EMG-onderzoek objectief antwoord worden verkregen op de vraag of en in hoeverre er sprake is van ongevalsvreemde beperkingen als gevolg van deze ziekte.
2.15.
Op 14 maart 2017 is door neuroloog [C] weer een EMG-onderzoek bij [verzoekster] verricht. Uit dat onderzoek volgt dat de situatie is verergerd ten opzichte van het onderzoek in 2012.
2.16.
Op 13 september 2017 heeft telefonisch overleg plaatsgevonden tussen Allianz en de voormalige belangenbehartiger van [verzoekster] . Allianz had namelijk vernomen dat [verzoekster] op 13 september 2016 betrokken is geweest bij een tweede aanrijding, waarbij zij het voertuig bestuurde. Op 14 september 2017 heeft Allianz onder andere het volgende aan deze belangenbehartiger geschreven:

[z]owel het rijden an sich als de presentatie van de klachten bij het ongeval van 2016 zijn strijdig aan de presentatie in het onderhavige dossier van 2010. Dit tezamen met onder andere de voorgeschiedenis in psychische klachten en de erfelijke aandoening CMT, maakt voor ons dat wij gerede twijfels hebben over de oprechtheid van de opgave van klachten van en door uw cliënte. Wij hebben aangegeven dat wij van mening zijn dat wij met het totaal betaalde bedrag aan uw cliënte ruimschoots aan onze betaalverplichting hebben voldaan. Gezien het door uw cliënte geclaimde letsel en de vraagtekens die dit bij ons oproept nemen wij de gegevens van uw cliënte op in ons interne register, om te voorkomen dat wij in de toekomst ongewild zaken met elkaar doen. Wij beperken ons nu tot het nemen van deze interne maatregel. Allianz behoudt zich alle rechten voor om bij handhaving van de claim, afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek, vergaande maatregelen te nemen zoals onder andere het terugvorderen van reeds uitgekeerde schadebedragen/-kosten en het extern registreren van de personalia van uw cliënte. Indien uw cliënte de claim handhaaft wordt volledige medewerking van uw cliënte verwacht, zo ook bij mogelijke onderzoeken.
2.17.
Na dit bericht is het contact tussen partijen nagenoeg stilgevallen.
2.18.
Op 16 september 2018 is [verzoekster] betrokken geweest bij een derde aanrijding. Bij deze aanrijding heeft zij geen letselschade opgelopen.
2.19.
Allianz heeft tot op heden een bedrag van € 23.750,00 aan [verzoekster] betaald. Daarnaast heeft Allianz € 5.000,00 aan de oom van [verzoekster] betaald als vergoeding voor de door hem verrichte huishoudelijke werkzaamheden.
Wat wil [verzoekster] ?
2.20.
[verzoekster] verzoekt – na wijzigingen – de rechtbank om bij beschikking in deelgeschil:
I. te beslissen dat Allianz gebonden is aan het rapport van professor [G] , in het bijzonder aan zijn conclusies dat er sprake is van een conversiestoornis die is veroorzaakt door het ongeval van 28 juni 2010 en dat de conversiestoornis gepaard gaat met beperkingen ten aanzien van staan en lopen;
II. te beslissen dat zij ten aanzien van het ongeval van 28 juni 2010 schade heeft geleden en Allianz gehouden is deze schade te vergoeden;
III. Allianz te veroordelen tot betaling van deze schade als hierna verzocht:
Primair: de tot 12 april 2024 geleden schade te vergoeden ad € 358.036,40, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het verzoekschrift;
Subsidiair: de tot en met 2021 geleden schade te vergoeden ad € 304.412,03, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het verzoekschrift;
Meer subsidiair: de tot 13 september 2016 geleden schade te vergoeden ad € 177.947,28, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het verzoekschrift;
IV. Allianz te veroordelen in de proceskosten, waaronder het verschuldigde honorarium van haar advocaat, zijnde tot op heden begroot op € 31.140,00 (excl. btw), indien de toegekende schadevergoeding hoger is dan de door de raad voor rechtsbijstand vastgestelde resultaatsgrens van € 18.476,00 (drempelbedrag 2024).
2.21.
[verzoekster] legt de artikelen 6:162 lid 1 BW en 6:95 BW aan haar verzoeken ten grondslag. Zij stelt dat de motorfietser onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar op 28 juni 2010 aan te rijden. [verzoekster] stelt dat Allianz de schade moet vergoeden die zij als gevolg van dit ongeval heeft geleden. Volgens [verzoekster] blijkt namelijk uit het rapport van [G] dat de aanrijding van 2010 in causaal verband staat tot de door [verzoekster] ontwikkelde conversiestoornis en het volledige functieverlies van haar linkerbeen. Volgens [verzoekster] volgt uit de neurologische expertise van [F] dat dit causaal verband niet wordt doorbroken door haar erfelijke aandoening CMT. Volgens [verzoekster] wordt dit causaal verband evenmin doorbroken door het tweede verkeersongeval van 13 september 2016. Bovendien meent [verzoekster] dat sprake is van een medische eindsituatie.
2.22.
[verzoekster] meent dat zij niet meer in staat is te werken en afhankelijk is van de verzorging en hulp van derden. [verzoekster] vraagt in ieder geval een vergoeding voor verlies aan verdienvermogen, de kosten van huishoudelijke hulp en een bedrag aan smartengeld. [verzoekster] heeft de schade begroot en heeft bij deze begroting rekening gehouden met de betaalde voorschotten. [verzoekster] maakt primair aanspraak op vergoeding van € 358.036,40. Dit is volgens haar de schade tot 12 april 2024; de datum van het verzoekschrift. [verzoekster] maakt subsidiair aanspraak op vergoeding van € 304.412,03. Dit is volgens haar de schade tot maart 2021; vijf jaar na 2 maart 2016. Op laatstgenoemde datum heeft Allianz voorgesteld de schade voor de toekomstige vijf jaar te regelen. [verzoekster] maakt meer subsidiair aanspraak op vergoeding van € 177.947,28. Dit is volgens haar de schade tot 13 september 2016; de datum van het tweede verkeersongeval.
Wat vindt Allianz?
2.23.
Allianz voert verweer en verzoekt de rechtbank:
  • [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in al haar verzoeken, althans haar verzoeken af te wijzen, omdat het geen verzoeken betreffen in de zin van artikel 1019w Rv;
  • dan wel de primaire, subsidiaire en meer subsidiaire verzoeken van [verzoekster] af te wijzen omdat het vorderingsrecht van [verzoekster] ex artikel 6 WAM is vervallen op grond van artikel 6:2 lid 2 BW en artikel 21 Rv, dan wel omdat [verzoekster] het bewijs van haar schade niet heeft geleverd ex artikel 149 en artikel 150 Rv;
  • alsook begroting van de kosten van het deelgeschil achterwege te laten omdat het deelgeschil onterecht/onnodig is ingesteld;
  • alsook de kosten van dit geding af te wijzen omdat het deelgeschil onterecht/onnodig is ingesteld, dan wel de kosten af te wijzen omdat de gedeclareerde buitengerechtelijke kosten niet in redelijkheid (ex artikel 6:96 lid 2 en/of artikel 6:2 BW) zijn gemaakt;
  • alsook de gedeclareerde buitengerechtelijke kosten buiten deze deelgeschilprocedure af te wijzen omdat deze onvoldoende zijn gemotiveerd dan wel de kosten af te wijzen omdat de gedeclareerde buitengerechtelijke kosten niet in redelijkheid (ex artikel 6:96 lid 2 en/of artikel 6:2 BW) zijn gemaakt.
2.24.
Allianz meent dat de verzoeken zich niet lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Daarnaast meent Allianz dat het vorderingsrecht van [verzoekster] van artikel 6 WAM is vervallen. Als deze verweren niet slagen, dan meent Allianz dat [verzoekster] geen bewijs heeft geleverd van het bestaan van een causaal verband tussen de aanrijding van 28 juni 2010 en de conversiestoornis. Volgens Allianz heeft [verzoekster] namelijk niet aangetoond dat sprake is van een consistent, consequent en samenhangend klachtenpatroon. Daarnaast vormen de pre-existente psychische problematiek en de ongevalsvreemde factoren een aanwijsbare oorzaak voor de door [verzoekster] ervaren problematiek. Indien het bestaan van een causaal verband wordt aangenomen, meent Allianz dat [verzoekster] niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd welke beperkingen zij ondervindt. Allianz betwist dat [verzoekster] (volledig) arbeidsongeschikt is en dat zij voor haar persoonlijke verzorging en de huishoudelijke taken afhankelijk is van de hulp van derden. Volgens Allianz is nader onderzoek naar deze beperkingen noodzakelijk. In het verlengde van deze beperkingen, meent Allianz dat [verzoekster] de schadeposten onvoldoende heeft onderbouwd.
Wat vindt de rechtbank?
2.25.
Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de verzoeken van [verzoekster] , zal zij de formele verweren van Allianz beoordelen. Indien één van deze verweren slaagt, kunnen de verzoeken van [verzoekster] (in deze deelgeschilprocedure) namelijk niet worden toegewezen en hoeft de rechtbank deze verzoeken niet te beoordelen.
Verweer I: Het geschil is ongeschikt voor behandeling in de deelgeschilprocedure
2.26.
Allianz meent dat de verzoeken van [verzoekster] zich niet lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Voor de beoordeling van deze verweren is het volgende kader van belang.
2.27.
De verzoeken van [verzoekster] berusten op artikel 1019w Rv. In dit artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid om in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. De rechterlijke uitspraak in een deelgeschil moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden (artikel 1019w Rv). Artikel 1019z Rv bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen als de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij moet ook worden beoordeeld of de bijdrage die de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. In beginsel geldt in dit verband dat een deelgeschil waarvan te verwachten is dat de beantwoording van de voorliggende vraag kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat nadere bewijsvoering nodig is, zich over het algemeen niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
a.
Niet-ontvankelijkheid: beoordeling van het volledige geschil
2.28.
Allianz stelt in de eerste plaats dat [verzoekster] , op grond van artikel 1019w Rv, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoeken omdat zij het volledige geschil ter beoordeling voorlegt en het niet gaat om een deelgeschil.
2.29.
[verzoekster] betwist deze stelling van Allianz. Volgens haar legt zij niet het volledige geschil maar slechts twee concrete verzoeken ter beoordeling voor, namelijk: (I) om het rapport van [G] tussen partijen bindend te verklaren en (II) om vast te stellen dat Allianz in 2017 de schadeafhandeling niet heeft mogen beëindigen en zij gehouden is tot het vergoeden van schade. De rechtbank stelt vast, en heeft dit tijdens de mondelinge behandeling ook aan [verzoekster] voorgehouden, dat [verzoekster] haar niet expliciet heeft verzocht om vast te stellen dat Allianz in 2017 de schadeafhandeling niet heeft mogen beëindigen. Anders dan [verzoekster] meent, volgt dit verzoek volgens de rechtbank niet indirect uit het petitum. [verzoekster] heeft (de formulering van) haar verzoeken tijdens de mondelinge behandeling niet gewijzigd. Voor de beoordeling van dit (niet-ontvankelijkheids)verweer houdt de rechtbank dan ook vast aan de verzoeken zoals die volgen uit het petitum van het aanvullende verzoekschrift.
2.30.
Voor de verzoeken onder (I) en (II) volgt de rechtbank het standpunt van Allianz niet. Voor het verzoek onder (II) vindt de rechtbank het zinvol om op te merken dat dit verzoek slechts ziet op de vaststelling dát [verzoekster] als gevolg van het ongeval van 28 juni 2010 schade heeft geleden en Allianz verplicht is deze schade te vergoeden. Van belang is dat het verzoek dus uitdrukkelijk niet ziet op de vaststelling van de totale schadeomvang. Volgens de rechtbank hebben deze verzoeken slechts betrekking op delen van het geschil en resteren na de beoordeling van deze verzoeken nog geschilpunten als bijvoorbeeld de schadeomvang. Ten aanzien van de verzoeken onder (I) en (II) gaat dit verweer dus niet op.
2.31.
Dat ligt anders voor het verzoek onder (III). [verzoekster] verzoekt onder (III) om Allianz te veroordelen tot het betalen van primair, subsidiair en meer subsidiaire gevorderde bedragen aan schadevergoeding. De rechtbank is het met Allianz eens dat dit verzoek het volledige geschil betreft (waarvoor bovendien nadere bewijslevering nodig zal zijn). Indien de rechtbank dit verzoek toewijst, resteren er immers geen andere geschilpunten. Omdat onder (III) het volledige geschil wordt voorgelegd, is de deelgeschilprocedure niet de geëigende weg voor dit verzoek. Dit betekent dat het (primaire, subsidiaire en meer subsidiaire) verzoek onder (III) van [verzoekster] op grond van artikel 1019w Rv wordt afgewezen. De verzoeken onder (I) en (II) resteren.
b.
Afwijzen: nadere bewijslevering noodzakelijk
2.32.
Allianz stelt in de tweede plaats dat de verzoeken onder (I) en (II) van [verzoekster] op grond van artikel 1019z Rv moeten worden afgewezen, omdat nadere bewijslevering noodzakelijk is. De rechtbank volgt dit niet. Zoals hierna zal blijken, kan op de verzoeken onder (I) en (II) worden beslist zonder nadere bewijslevering.
Verweer II: het vorderingsrecht van [verzoekster] van artikel 6 WAM is vervallen
2.33.
Allianz stelt dat [verzoekster] door haar onbehoorlijke gedrag haar recht op vergoeding op grond van artikel 6 WAM heeft verspeeld. In de eerste plaats meent Allianz dat [verzoekster] relevante informatie voor haar heeft verzwegen. [verzoekster] is op 13 september 2016 betrokken geweest bij een tweede verkeersongeval. Dit verkeersongeval is door [verzoekster] niet aan Allianz gemeld in het kader van de schaderegeling met betrekking tot het ongeval van 28 juni 2010. Aanvankelijk heeft [verzoekster] de verzekerde van Allianz voor dit tweede ongeval aansprakelijk gesteld maar [verzoekster] heeft ervoor gekozen die claim niet te handhaven. [verzoekster] heeft voor dit tweede ongeval een intakeformulier ingevuld. Uit dit formulier volgt dat [verzoekster] het voertuig heeft bestuurd dat betrokken is geweest bij het ongeval. Allianz acht het rijden an sich en de presentatie van de klachten bij het ongeval van 2016 strijdig met de presentatie van de klachten en beperkingen in het dossier naar aanleiding van het ongeval van 2010.
2.34.
In de tweede plaats meent Allianz dat [verzoekster] inconsistent heeft verklaard. Volgens Allianz heeft [verzoekster] bijvoorbeeld inconsistent verklaard over haar gezondheidstoestand van voor het ongeval, (de ingangsdatum van) haar werkzaamheden bij de Stichting Jeugdzaken, Volksontwikkeling, Kunst en Cultuur en het aantal keren dat zij (anders dan zij zelf stelde te kunnen) haar woning heeft verlaten na datum ongeval. Volgens Allianz geven ook de medische rapportages blijk van enige inconsistentie.
2.35.
Allianz stelt dat [verzoekster] zich door het verzwijgen van bepaalde informatie, althans het verstrekken van onjuiste informatie niet heeft gedragen overeenkomstig de eisen van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:2 lid 2 BW. Verder meent Allianz dat [verzoekster] hierdoor in strijd heeft gehandeld met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv. Dat door schending van deze artikelen het schadevorderingsrecht van artikel 6 WAM komt te vervallen, volgt volgens Allianz uit het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden [1] en de conclusie van advocaat-generaal Hartlief. [2] Allianz stelt dan ook dat zij de schaderegeling ten aanzien van het ongeval van 28 juni 2010 met recht heeft beëindigd.
2.36.
[verzoekster] meent dat haar vorderingsrecht niet is vervallen. Zij betwist informatie te hebben verzwegen. [verzoekster] stelt dat zij het voertuig dat betrokken is geweest bij de tweede aanrijding kon besturen, omdat het een automaat betrof en zij het pedaal van dit voertuig kon bedienen met haar goed functionerende rechterbeen. Bovendien stelt [verzoekster] deze aanrijding wel te hebben gemeld bij haar voormalige belangenbehartiger; mr. [belangenbehartiger] . Hij zou haar hebben afgeraden om van dit tweede ongeval melding te maken, omdat er als gevolg van dit ongeval geen sprake is geweest van noemenswaardig letsel. Verder merkt [verzoekster] meer in algemene zin op dat de sanctie van verval van recht niet in beeld komt, omdat de WAM juist een vergaande bescherming beoogt te bieden aan benadeelden. Onder verwijzing naar dezelfde conclusie van Hartlief, stelt [verzoekster] dat deze sanctie met terughoudendheid moet worden toegepast en dat slechts in uitzonderlijke gevallen van bijvoorbeeld ernstige fraude aanleiding bestaat deze sanctie op te leggen. Verder stelt [verzoekster] dat een verwijzing naar het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden niet opgaat, omdat dit een geheel andere casus betreft waarbij een zogeheten bekende derde is betrokken. Daarvan is in dit geval geen sprake. Volgens [verzoekster] is van opzettelijke misleiding geen sprake.
2.37.
Volgens [verzoekster] kan in de onderlinge verhouding tussen procespartijen van een schending van artikel 21 Rv überhaupt geen sprake zijn.
2.38.
De rechtbank moet beoordelen of het vorderingsrecht van [verzoekster] van artikel 6 WAM is vervallen. Allianz stelt in de eerste plaats dat [verzoekster] het tweede verkeersongeval heeft verzwegen. De rechtbank is het in zoverre met Allianz eens dat het tegen de achtergrond van de eerdere verklaringen van [verzoekster] , dat zij als gevolg van het ongeval van 2010 niets meer kan en niet of nauwelijks haar woning verlaat, opmerkelijk is dat zij
als bestuurdervan een voertuig betrokken is geraakt bij dit ongeval. Wat daarvan ook zij, mr. [belangenbehartiger] heeft schriftelijk erkend dat [verzoekster] het tweede verkeersongeval aan hem als belangenbehartiger heeft gemeld en hij haar heeft afgeraden hiervan melding te maken. [3] Een bewuste verzwijging van dit ongeval door [verzoekster] is daarmee niet komen vast te staan.
2.39.
Allianz stelt verder dat [verzoekster] jegens haar inconsistent en onjuist heeft verklaard. [verzoekster] betwist deze stelling niet. Het is de rechtbank wel gebleken dat sprake is van inconsistente verklaringen. De vraag rijst of het bestaan van deze inconsistenties kan leiden tot verval van recht. Uit de voornoemde door Allianz aangehaalde jurisprudentie volgt dat als er in een situatie als deze al sprake kan zijn van verval van recht, het in ieder geval moet gaan om (evidente) opzet tot misleiding. Daarbij is het aan Allianz dit te stellen en bewijzen. Allianz heeft echter, mede gelet op het voorgaande, niet of niet voldoende onderbouwd gesteld dat [verzoekster]
opzettelijkinconsistent heeft verklaard. Opzet tot misleiding is daarmee niet komen vast te staan. Een en ander kan dus niet leiden tot verval van recht. Dit verweer van Allianz slaagt niet.
2.40.
Na de beoordeling van deze verweren, gaat de rechtbank over tot de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken.
Verzoek onder (I)
2.41.
Ten aanzien van het verzoek onder (I) geldt het volgende. [verzoekster] verzoekt de rechtbank te beslissen dat Allianz gebonden is aan het rapport van [G] , in het bijzonder aan zijn conclusies dat (i) sprake is van een conversiestoornis die is veroorzaakt door het ongeval van 28 juni 2010 en (ii) dat de conversiestoornis gepaard gaat met beperkingen ten aanzien van staan en lopen.
i.
Bestaan (medisch) causaal verband
2.42.
Allianz stelt dat het psychiatrisch expertiserapport van [G] niet volstaat voor het aannemen van medisch causaal verband, omdat het rapport niet reproduceerbaar en gedateerd is. Verder meent Allianz dat het rapport is gebaseerd op onvolledige en onjuiste informatie zodat het niet als uitgangspunt kan gelden voor de beoordeling van het vereiste medisch causaal verband. Volgens Allianz is een hernieuwd psychiatrisch onderzoek noodzakelijk en is voor nadere bewijslevering geen plaats in een deelgeschilprocedure.
2.43.
Allianz heeft, naar aanleiding van het aanvullend verzoek van [verzoekster] , psychiater [I] gevraagd het rapport van [G] te beoordelen. [I] heeft deze beoordeling verricht en op 16 augustus 2024 gerapporteerd. [I] heeft vraagtekens geplaatst bij de conclusie met betrekking tot de medische causaliteit:
“[d]an wordt door de rapporteur [ [G] , de rechtbank] geconcludeerd dat de conversiestoornis inderdaad rechtstreeks het gevolg is van het ongeval van 28 juni 2010, maar bij een sterk verhoogde predispositie. In het rapport kan echter niet worden teruggevonden hoe het ongeval van 28 juni 2010 dan zou kunnen hebben geleid tot de conversiestoornis. (…) Uit de erg summiere ongevalsanamnese in het rapport komt ook niet naar voren dat het ongeluk zelf zou kunnen hebben geleid tot de door de rapporteur geconstateerde conversiestoornis.”
Volgens Allianz onderschrijft het rapport van [I] dat steekhoudende en zwaarwegende bezwaren bestaan tegen het rapport van [G] , zodat Allianz hieraan niet gebonden is.
2.44.
[verzoekster] voert verweer tegen het standpunt van Allianz. Volgens [verzoekster] is er sprake van rechtsverwerking omdat Allianz niet eerder bezwaren heeft geuit tegen het rapport en pas in deze procedure protesteert tegen het rapport van [G] . [verzoekster] stelt dat Allianz heeft ingestemd met de inschakeling van [G] als psychiatrisch expert en is betrokken bij de conceptvraagstelling en de conceptrapportage. [verzoekster] stelt dat Allianz onder verwijzing naar het rapport van [G] heeft voorgesteld de schade te regelen. Dat Allianz nu, negen jaar na het rapport van [G] , met een expertiserapport komt van een eenzijdig door Allianz aangezochte deskundige, is volgens [verzoekster] tardief. Volgens [verzoekster] is Allianz gebonden aan het rapport en de conclusies van [G] .
2.45.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit beroep op rechtsverwerking, zodat Allianz in beginsel is gebonden aan het rapport van [G] , waaronder zijn conclusie dat sprake is van een conversiestoornis die is veroorzaakt door het ongeval van 28 juni 2010. Allianz heeft pas eerst bij haar verweerschrift geklaagd over de inhoud van het rapport van [G] . Destijds heeft Allianz niet geageerd tegen de inhoud van dit rapport. Sterker nog, in maart 2016 heeft Allianz onder expliciete verwijzing naar het rapport van [G] aan [verzoekster] voorgesteld de schade voor de komende vijf jaar te regelen. Een bijzonder detail is dat Allianz in dat voorstel heeft herhaald dat [G] causaal verband heeft aangenomen tussen het ongeval van 28 juni 2010 en de conversiestoornis. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Allianz verklaard dat dit voorstel is ingegeven vanuit pragmatisch oogpunt, en uit dit voorstel niet volgt dat Allianz zich gebonden acht aan het rapport van [G] . Volgens de rechtbank doet het pragmatische karakter van het voorstel niet af aan het feit dat Allianz zich destijds niet over de inhoud van het rapport, en meer specifiek de conclusie met betrekking tot de medische causaliteit, heeft beklaagd. Als Allianz bezwaar had gehad tegen de inhoud van het rapport, had zij destijds moeten klagen.
2.46.
Nog afgezien van het geslaagd beroep van [verzoekster] op rechtsverwerking, overweegt de rechtbank dat het eenzijdige rapport van [I] niet in de weg staat aan gebondenheid van Allianz aan het rapport van [G] . Het uitgangspunt is namelijk dat partijen in beginsel gebonden zijn aan een deskundigenrapport dat op gezamenlijk verzoek is opgesteld, tenzij daartegen steekhoudende en zwaarwegende bezwaren bestaan. Van een partij die bezwaar heeft tegen het rapport mag worden verlangd dat deze het bezwaar deugdelijk onderbouwt. Daarbij is niet voldoende dat een partijdeskundige tot een ander oordeel komt dan een gezamenlijk benoemde deskundige, maar moet blijken dat de gezamenlijk benoemde deskundige in redelijkheid niet tot dat oordeel heeft kunnen komen. Dat [I] slechts vraagtekens plaatst bij de conclusie van [G] , is dus onvoldoende.
2.47.
De rechtbank acht Allianz in beginsel gebonden aan het rapport van [G] en dan in het bijzonder aan de conclusie dat er sprake is van een conversiestoornis die is veroorzaakt door het ongeval van 28 juni 2010. De rechtbank stelt met nadruk dat Allianz
in beginselaan dit rapport is gebonden, omdat zij het nodig vindt om voor deze gebondenheid een beperking in de tijd aan te nemen (zie hierna onder 2.51.).
ii. De conversiestoornis en de beperkingen met staan/lopen
2.48.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat [G] volgens haar niet
in absolute zinheeft geconcludeerd dat de conversiestoornis gepaard gaat met beperkingen ten aanzien van staan of lopen. [G] heeft alleen geconcludeerd dat het hem in
psychiatrisch opzichtnodig lijkt een beperking ten aanzien van staan of lopen aan te nemen (vgl. randnummer 2.11. van deze beschikking). Hij heeft zich expliciet beperkt tot de psychiatrische aspecten van de zaak. Voor de lichamelijke gevolgen van het ongeval heeft [G] meermaals expliciet gerefereerd aan de gerapporteerde bevindingen van neuroloog [F] en neurochirurg [E] .
2.49.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet het verzoek van [verzoekster] dus slechts op de conclusie in het rapport van [G] dat in
psychiatrisch opzichteen beperking ten aanzien van staan of lopen moet worden aangenomen, en kan slechts worden beslist dat Allianz is gebonden aan de conclusie van [G] dat de conversiestoornis in psychiatrisch opzicht gepaard gaat met beperkingen ten aanzien van staan en lopen.
2.50.
De rechtbank stelt vast dat Allianz niet onderbouwd heeft aangevoerd waarom zij zich niet gebonden acht aan deze conclusie. Dat had wel van haar mogen worden verwacht, omdat het uitgangspunt is dat zij is gebonden aan de inhoud van een deskundigenrapport dat op gezamenlijk verzoek is opgesteld (vgl. randnummer 2.46. van deze beschikking). Van steekhoudende en zwaarwegende bezwaren tegen deze conclusie is de rechtbank niet gebleken.
Overig: gebondenheid, een beperking in de tijd
2.51.
Het rapport van [G] dateert van 19 juni 2015. Met Allianz is de rechtbank van oordeel dat dit rapport inmiddels is ingehaald door ontwikkelingen in de tijd. Een voorbeeld van deze ontwikkelingen is dat uit het tweede EMG-onderzoek van maart 2017 volgt dat de erfelijke en progressieve zenuwaandoening (CMT) van [verzoekster] is verergerd ten opzichte van het EMG-onderzoek van 2012 (vgl. randnummer 2.15. van deze beschikking). [verzoekster] meent dat de verergering van deze zenuwaandoening niet relevant is, omdat onder andere medisch specialist [C] heeft vastgesteld dat deze zenuwaandoening het causaal verband tussen het ongeval van 28 juni 2010 en het letsel niet doorbreekt. Hoewel deze zenuwaandoening het causaal verband niet doorbreekt, is de rechtbank het met Allianz eens dat de verergering van deze aandoening wel van invloed kan zijn op de beperkingen, en daarmee de schade, die [verzoekster] ondervindt. Daarnaast merkt Allianz op dat na de datum van het rapport van [G] , zich in het leven van [verzoekster] nog tal van ingrijpende gebeurtenissen hebben voorgedaan. Volgens Allianz gaat het onder meer om acht mishandelingen en twee verkeersongevallen. Met deze gebeurtenissen heeft [G] in zijn onderzoek geen rekening kunnen houden, terwijl [G] wel heeft overwogen dat ook andere sterk belastende gebeurtenissen tot een conversiestoornis hadden kunnen leiden (vgl. randnummer 2.11. van deze beschikking). Volgens de rechtbank kan op dit moment niet worden uitgesloten dat ook deze gebeurtenissen van invloed zijn (geweest) op de beperkingen, en daarmee de schade, die [verzoekster] ondervindt.
2.52.
Omdat voor de rechtbank niet inzichtelijk is op welke precieze datum het rapport van [G] is ingehaald door de ontwikkelingen in de tijd, zal zij de gebondenheid van Allianz aan dit rapport beperken tot de datum van het rapport, te weten: 19 juni 2015.
2.53.
Het rapport kan dus niet als enige uitgangspunt gelden voor de verdere schadeafwikkeling. Om hiertoe te komen, ziet de rechtbank een traject voor zich waarin, rekening houdend met het rapport van [G] , hernieuwde medische expertises worden verricht om de beperkingen, en daarmee de schade, in kaart te brengen die verband houden met het ongeval van 28 juni 2010.
Verzoek onder (II)
2.54.
Onder (II) verzoekt [verzoekster] kort gezegd de rechtbank te beslissen dat zij schade heeft geleden door de aanrijding en dat Allianz verplicht is deze schade te vergoeden. De rechtbank stelt vast dat het verzoek naar de letterlijke bewoordingen slechts inhoudt om vast te stellen dát [verzoekster] als gevolg van het verkeersongeval van 28 juni 2010 schade heeft geleden en Allianz verplicht is deze schade te vergoeden. Allianz heeft erkend dat zij met betrekking tot dit ongeval aansprakelijk is en een schadevergoedingsplicht heeft en heeft bovendien ook een schade-uitkering gedaan, zodat de rechtbank van oordeel is dat [verzoekster] bij toewijzing van het verzoek zoals dat onder (II) is geformuleerd, geen belang heeft in de zin van artikel 3:303 BW en dit verzoek moet worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
2.55.
De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
2.56.
Allianz vindt voor alles dat het verzoek volstrekt onnodig of onterecht is ingediend. Volgens haar is sprake van een overbodig deelgeschil, omdat [verzoekster] de onjuiste rechtsingang heeft gekozen. In deze deelgeschilprocedure heeft [verzoekster] namelijk het volledige geschil voorgelegd. Daarvoor is de deelgeschilprocedure niet bedoeld. Ook heeft zij verzoeken gedaan waarvan zij wist dat voor toewijzing van die verzoeken, in ieder geval in de ogen van Allianz, aanvullend neurologisch en psychiatrisch onderzoek noodzakelijk is. [verzoekster] wist dus dat Allianz zich op het standpunt stelt dat nadere bewijslevering van de gestelde beperkingen en het causaal verband noodzakelijk is. Omdat deze verzoeken zich niet lenen voor de behandeling in de deelgeschilprocedure, bestaat er volgens Allianz geen aanleiding haar te laten opkomen voor de kosten van deze deelgeschilprocedure.
2.57.
De rechtbank volgt Allianz hierin niet. Zoals reeds overwogen lenen de verzoeken onder (I) en (II) zich voor behandeling in deelgeschil en wordt bovendien een deel van de verzoeken toegewezen (en zijn deze dus per definitie niet nodeloos ingesteld). De kosten van deze procedure dienen dus te worden begroot.
2.58.
Verder heeft Allianz nog opgemerkt dat [verzoekster] haar stelselmatig onjuiste dan wel foutieve informatie heeft verstrekt, zodat het op grond van artikel 6:96 lid 2 BW jo. artikel 6:2 lid 2 BW onredelijk is dat de kosten voor rekening van Allianz komen.
2.59.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Hiervoor heeft de rechtbank namelijk overwogen dat wel vaststaat dat [verzoekster] inconsistent heeft verklaard, maar dat niet is gebleken dat [verzoekster] dit opzettelijk heeft gedaan.
2.60.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoekster] € 31.140,00 (excl. btw). Dit bedrag is als volgt opgebouwd: 129,75 uren à € 240,00. Dit bedrag moet worden vermeerderd met het griffierecht van € 87,00.
2.61.
In het kader van deze begroting merkt Allianz op dat [verzoekster] haar verzoek ten aanzien van de kosten niet juist heeft geformuleerd, omdat zij het verzoek niet heeft gesplitst in de kosten in het kader van de deelgeschilprocedure en de buitengerechtelijke kosten daarbuiten. Volgens Allianz volgt uit (de geactualiseerde versie van) productie 30 bij het verzoekschrift dat ook de buitengerechtelijke kosten zijn opgenomen in het totaalbedrag van € 31.140,00 (excl. btw). Allianz stelt dat deze kosten onvoldoende zijn gemotiveerd en het op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b jo. artikel 6:2 BW niet redelijk is dat deze kosten voor haar rekening komen.
2.62.
De rechtbank volgt dit standpunt van Allianz. [verzoekster] heeft niet expliciet verzocht de buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden en heeft deze kosten verder ook onvoldoende toegelicht. De rechtbank wijst een vergoeding voor de buitengerechtelijke werkzaamheden af. Wel worden de kosten begroot die gemoeid zijn met deze procedure.
2.63.
Uit de urenspecificatie die is overgelegd als productie 30 volgt volgens Allianz dat de advocaat van [verzoekster] op 14 april 2023 is gestart met het opstellen van het verzoekschrift tot het houden van een deelgeschil en dat sindsdien sprake is van een tijdsbesteding van 39,9 uur. Allianz acht een tijdsbesteding in die orde van grootte niet noodzakelijk en daarmee onredelijk in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Allianz heeft geen (apart) verweer gevoerd tegen het uurtarief.
2.64.
Naar het oordeel van de rechtbank is de zaak niet heel eenvoudig, maar rechtvaardigt deze niet het aantal uur dat [verzoekster] in rekening wil brengen. Bij de e-mail van 11 november 2024 heeft [verzoekster] een geactualiseerd urenoverzicht toegestuurd, omdat in productie 30 bij vergissing niet alle bestede tijd is meegenomen. Uit dit urenoverzicht volgt, net zoals door Allianz wordt betoogd, dat de advocaat van [verzoekster] op 4, althans 14 april 2023 het verzoekschrift heeft opgesteld. Sindsdien is circa 88 uur aan het dossier besteed. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoekster] onvoldoende onderbouwd waarom dit dossier dit aantal bestede uren rechtvaardigt. De enkele stelling dat het een omvangrijk dossier betreft waarin al meer dan zes jaar rechtsbijstand wordt verleend volstaat in dit verband niet. De rechtbank begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak op 20 uren x € 240,00, dus op € 4.800,00 excl. btw en € 5.808,00 incl. btw. Daar moet het griffierecht van € 87,00 dat [verzoekster] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden. Allianz zal tot betaling daarvan aan [verzoekster] worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat Allianz op 19 juni 2015 gebonden was aan het rapport van professor [G] , in het bijzonder aan zijn conclusies dat er sprake is van een conversiestoornis die is veroorzaakt door het ongeval van 28 juni 2010 en dat de conversiestoornis in psychiatrisch opzicht gepaard gaat met beperkingen ten aanzien van staan of lopen;
3.2.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 5.808,00 inclusief btw, te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 87,00 en veroordeelt Allianz tot betaling daarvan aan [verzoekster] ;
3.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.H. Erich en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025
5447

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 21 november 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:10091.
2.Concl. A-G Hartlief 30 maart 2018, ECLI:NL:PHR:2018:305.
3.Zie prodcutie 12 bij het verweerschrift.