ECLI:NL:RBMNE:2025:6708

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
11881923 UE VERZ 25-270
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en toekenning van transitie- en billijke vergoeding na onzorgvuldig onderzoek door werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter op 8 december 2025 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap [verzoeker] B.V. en de werknemer [verweerder]. De procedure begon met een verzoekschrift van [verzoeker] op 17 september 2025, waarin ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd verzocht op basis van verwijtbaar handelen van [verweerder] en een verstoorde arbeidsverhouding. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 november 2025, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een verstoorde arbeidsverhouding was, maar dat niet kon worden vastgesteld dat [verweerder] ernstig verwijtbaar had gehandeld. De kantonrechter oordeelde dat het onderzoek dat door een extern bureau was uitgevoerd, niet zorgvuldig was en dat de conclusies die daaruit werden getrokken niet als basis voor ontbinding konden dienen. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 mei 2026 en heeft [verweerder] recht gegeven op een transitievergoeding van € 101.907,- bruto en een billijke vergoeding van € 75.000,- bruto, omdat de ontbinding het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker]. Daarnaast is [verzoeker] veroordeeld tot betaling van de maximale bonus van € 10.000,- voor het jaar 2024 en de proceskosten van [verweerder]. De kantonrechter heeft ook het verzoek van [verweerder] om rehabilitatie afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verwijten aan hem onterecht waren.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 11881923 \ UE VERZ 25-270
Beschikking van 8 december 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
[verzoeker] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigden: mr. J.P.C. van Ruiven en mr. R.J.A.C. Haas,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. A.M. Wevers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 17 september 2025 met producties 1 tot en met 10;
  • het verweerschrift van 27 oktober 2025 met neven-/tegenverzoeken en producties 1 tot en met 25;
  • de brief van 29 oktober 2025 van [verweerder] , waarin hij zijn verzoek onder IV. en XVI. heeft gewijzigd en waarbij hij een (vervangend) productie 22, 25a, 25b en 26 heeft overgelegd;
  • de nagezonden productie 11 van [verzoeker] .
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 7 november 2025. Namens [verzoeker] waren aanwezig de heer [algemeen directeur] , algemeen directeur, en mevrouw [medewerker HR] , medewerker HR. Zij werden bijgestaan door de gemachtigden van [verzoeker] . De heer
[verweerder] was aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De gemachtigde van [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling een audio-opname afgespeeld en vervolgens naar de gemachtigden van [verzoeker] en de griffie van deze rechtbank gestuurd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er op de zitting is besproken. [verweerder] heeft het onder XVI. van het verweerschrift verzochte verminderd met de verzochte dwangsom.
1.3.
[verzoeker] heeft op 5 november 2025 de producties 12 tot en met 21 toegezonden.
[verweerder] heeft (aanvankelijk) bezwaar gemaakt tegen de late indiening van deze stukken en verzocht deze stukken buiten beschouwing te laten. In de spreekaantekeningen heeft [verweerder] echter alsnog gereageerd op deze stukken en schermafdrukken van een WhatsApp gesprek overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] productie 22 overgelegd. De kantonrechter had deze productie (op dat moment) niet ontvangen. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, worden deze stukken met instemming van partijen bij de beoordeling van de zaak betrokken.
1.4.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De zaak in het kort

2.1.
[verzoeker] is een groothandel in kunstbloemen en kunstplanten gemaakt van zijde. [verzoeker] heeft ongeveer veertig werknemers. [verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1969, is sinds 1 januari 1996 in dienst bij [verzoeker] . [verweerder] vervulde de functie van keyaccountmanager/purchaser voor veertig uur in de week. [verweerder] was in die hoedanigheid betrokken bij de inkoop en verkoop van producten. Het bruto loon exclusief vakantietoeslag bedraagt € 8.500,00 per maand.
2.2.
Kort nadat [verzoeker] in maart 2025 een extern vertrouwenspersoon heeft aangesteld kwamen er bij die vertrouwenspersoon een drietal meldingen binnen over gang van zaken binnen [verzoeker] en het gedrag van collega’s.
2.3.
In een e-mailbericht van 21 mei 2025 heeft de heer [algemeen directeur] , algemeen directeur van [verzoeker] (hierna: [algemeen directeur] ) de werknemers op de hoogte gebracht van zijn besluit om een signalenonderzoek uit te laten voeren. [algemeen directeur] heeft in dat bericht ook gemeld dat onderzoek tot doel heeft om na te gaan of er daadwerkelijk sprake is van ongewenste omgangsvormen en/of ander ongewenst gedrag in het team.
2.4.
Het signalenonderzoek is in juni 2025 uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau, te weten [onderzoeksbureau] (hierna: [onderzoeksbureau] ). Op 24 juni 2025 heeft [onderzoeksbureau] de rapportage ‘Signalenonderzoek naar grensoverschrijdend gedrag en sociale veiligheid bij [verzoeker] B.V in Hengelo ’ aan [verzoeker] opgeleverd [1] .
2.5.
Op 7 juli 2025 hebben [algemeen directeur] en mevrouw [medewerker HR] van HR een gesprek gevoerd met [verweerder] naar aanleiding van het signalenonderzoek [2] . Ook is onderwerp van gesprek geweest een factuur van [bedrijf] waaruit volgens [verzoeker] zou blijken dat [verweerder] op naam en kosten van [verzoeker] goederen privé heeft besteld. [verzoeker] heeft [verweerder] met onmiddellijk ingang op non-actief gesteld. Verder heeft [verzoeker]
[verweerder] een aanbod gedaan om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
2.6.
Op 9 juli 2025 hebben de onderzoeker van [onderzoeksbureau] en [algemeen directeur] de werknemers van [verzoeker] ingelicht over de resultaten van het signalenonderzoek. [verweerder] was daar niet bij aanwezig.
2.7.
[verzoeker] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, primair vanwege verwijtbaar handelen, subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. [verweerder] verweert zich tegen het ontbindingsverzoek en wil dat het ontbindingsverzoek wordt afgewezen. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding, met veroordeling van [verzoeker] in de werkelijke proceskosten.
2.8.
De kantonrechter wijst het ontbindingsverzoek toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding, namelijk een verstoorde arbeidsverhouding. Omdat niet vastgesteld kan worden dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, moet [verzoeker] hem de transitievergoeding betalen. Aan [verweerder] wordt ook een billijke vergoeding toegekend, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] .

3.De beoordeling

Er is een redelijke grond voor ontbinding
3.1.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Naar het oordeel van de kantonrechter is een redelijke grond voor ontbinding aanwezig, namelijk een verstoorde arbeidsverhouding (ook wel de ‘g-grond’), terwijl herplaatsing niet in de rede ligt. Daarnaast geldt er geen opzegverbod [3] .
3.2.
Omdat [verzoeker] zich primair beroept op een andere ontslaggrond (verwijtbaar handelen of nalaten, ook wel ‘e-grond’), licht de kantonrechter eerst toe waarom die ontslaggrond in deze zaak niet aan de orde is.
Geen verwijtbaar handelen of nalaten [verweerder]
3.3.
Ontbinding op deze grond is mogelijk als sprake is van zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] dat het van [verzoeker] niet langer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te laten duren.
 Gesteld ernstig wangedrag
3.4.
In de eerste plaats stelt [verzoeker] dat [verweerder] zich gedurende zijn dienstverband bij [verzoeker] schuldig heeft gemaakt aan ernstig wangedrag. [verzoeker] baseert haar stelling met name op het onderzoeksrapport van [onderzoeksbureau] en op meldingen van (oud)medewerkers die [verzoeker] daarna heeft ontvangen. [verweerder] voert daartegen aan dat [verzoeker] haar wens om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te beëindigen niet kan baseren op de resultaten van een signalenonderzoek en meldingen. Bovendien moeten het onderzoek en de conclusies die daaruit worden getrokken als onzorgvuldig worden aangemerkt. [onderzoeksbureau] heeft geen vergunning op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en ook inhoudelijk voldoet het onderzoek niet, aldus [verweerder] .
3.5.
In de periode van 3 tot 10 juni 2025 hebben dertien (oud-)medewerkers van [verzoeker] , onder wie [verweerder] , gesprekken gevoerd met [onderzoeksbureau] . De onderzoeker heeft de informatie uit de interviews geanonimiseerd uitgewerkt en daarbij toegelicht dat er binnen de opdracht van het onderzoek niet aan waarheidsvinding wordt gedaan [4] . Deze toelichting onderschrijft het doel en de werkwijze bij een signalenonderzoek. Het rapport naar aanleiding van het signalenonderzoek legt anoniem vast wat er in een werkorganisatie speelt en wat de risico’s zijn als het gaat om het welzijn van de werknemer, de werkdruk en de ongewenste gedragsvormen die aanwezig zijn op de werkvloer. Vanwege de anonimiteit en het ontbreken van hoor en wederhoor in dat verband is het onderzoek niet bedoeld om schuldigen aan te wijzen van een geconstateerde wantoestand [5] . Dat is in het rapport van [onderzoeksbureau] echter wel gebeurd. De onderzoeker schrijft namelijk: “
Normaal gesproken is een signalenonderzoek niet bedoeld om het gedrag van individuele medewerkers, met naam en toenaam, te duiden. In dit geval kiest [onderzoeksbureau] er voor om dit te doen. De reden is het feit dat een groot deel van de geïnterviewde medewerkers de houding en het gedrag van drie dan wel vier medewerkers van [verzoeker] als bepalend ervaren voor de ongewenste omgangsvormen, verstoorde verhoudingen, onvrede en het gevoel van sociale onveiligheid”.
3.6.
Van een onafhankelijk onderzoeker mag worden verwacht dat deze zich, als het gaat om een persoonsgericht feitenonderzoek, beperkt tot het objectief vaststellen van het feitencomplex. Dat is hier niet gebeurd. De onderzoeker trekt naar aanleiding van in het kader van het signalenonderzoek de anoniem opgetekende en weinig concrete opmerkingen van een aantal werknemers zeer vergaande conclusies ten aanzien van de persoon van
[verweerder] . De samenvatting in het rapport wordt gepresenteerd als de uitkomst van een persoonsgericht feitenonderzoek. Dat is kwalijk, want in een signalenonderzoek worden de feiten niet objectief vastgesteld omdat het daarin niet gaat om waarheidsvinding. Reeds hierom is de kantonrechter van oordeel dat het rapport en het onderzoek waar het op is gebaseerd gebrekkig is en niet als een deugdelijke en feitelijk grondslag voor de ontbinding wegens de e-grond kan dienen.
3.7.
Evenmin is gesteld dan wel gebleken dat [verzoeker] feitenonderzoek heeft gedaan dan wel laten uitvoeren naar aanleiding van de meldingen die zij ná het [onderzoeksbureau] en [onderzoeksbureau] van (oud)medewerkers over [verweerder] heeft ontvangen, waarbij in ieder geval het beginsel van hoor en wederhoor in acht is genomen.
3.8.
Omdat er geen zorgvuldig onderzoek is gedaan kan niet vastgesteld worden wat er precies heeft plaatsgevonden op de werkvloer en in hoeverre [verweerder] zich schuldig heeft gemaakt aan het hem verweten ernstig wangedrag. Gelet op het voormelde heeft
[verzoeker] haar stelling, dat [verweerder] zodanig ernstig wangedrag heeft vertoond dat van [verzoeker] niet verwacht kan worden dat zij de arbeidsovereenkomst voort laten duren, niet (voldoende) onderbouwd. Om die reden wordt deze stelling verworpen.
3.9.
Naar aanleiding van de uit het signalenonderzoek en nadien verkregen meldingen dat [verweerder] een van de veroorzakers zou zijn van de verziekte werksfeer en daarmee verwijtbaar zou hebben gehandeld, rustte op [verzoeker] als werkgever de (aan een ontbindingsverzoek voorafgaande) verplichting om te (laten) onderzoeken wat er precies is gebeurd en wie welke rol in de ontstane situatie heeft gehad. Dat is niet gebeurd terwijl uit het rapport van [onderzoeksbureau] wel blijkt dat [verzoeker] - althans de heer [A] , die tot 2019 bestuurder was van [verzoeker] - op de hoogte was van de kennelijk slechte werksfeer en gedurende jaren géén aanleiding heeft gezien om daar iets mee te doen [6] . Onder die omstandigheden van falend toezicht en/of sturing door [verzoeker] zou [verweerder] overigens niet een dusdanig ernstig verwijt kunnen worden gemaakt dat dit een ontbinding wegens verwijtbaar handelen rechtvaardigt.
De kantonrechter verwerpt de stelling van [verzoeker] , dat gezien de medische situatie van enkele (oud)medewerkers van haar niet gevergd mag worden dat zij na het signalenonderzoek een feitenonderzoek zou (laten) verrichten. Een feitenonderzoek kan immers zo worden ingericht dat rekening wordt gehouden met de medische situatie en/of kwetsbaarheid van deelnemers aan dat onderzoek.
 Factuur van [bedrijf]
3.10.
[verzoeker] verwijt [verweerder] verder nog – zo heeft zij tijdens de mondelinge behandeling verduidelijkt – dat hij ervan op de hoogte was dat [bedrijf] , een leverancier van [verzoeker] , ten onrechte een factuur voor privé-aankopen van [verweerder] ten naam van [verzoeker] had gesteld en aan [verzoeker] had verzonden maar [verzoeker] daarvan niet op de hoogte heeft gesteld en dat [verweerder] heeft meegewerkt aan btwfraude door contant meubels in te kopen bij [bedrijf] .
3.11.
[verweerder] betwist de in het verzoekschrift van [verzoeker] ingenomen stelling dat hij meubels op naam en kosten van [verzoeker] heeft aangeschaft. Hij heeft toegelicht dat hij op 23 oktober 2024 bij [bedrijf] , wiens eigenaar (de heer [B] ; hierna: [B] ) hij goed kent, inderdaad meubels heeft besteld. De meubels zijn in december 2024 bij
[verweerder] afgeleverd en hij stelt dat hij deze contant heeft betaald. Op 24 januari 2025 liet [B] via WhatsApp weten dat er per ongeluk toch gefactureerd is en dat er een creditnota zou worden gestuurd [7] .
3.12.
Ook deze verwijten van [verzoeker] kunnen niet tot het oordeel leiden dat
[verweerder] zodanig verwijtbaar heeft gehandeld dat van [verzoeker] niet verwacht kan worden dat zij de overeenkomst voort laten duren.
3.12.1.
[verzoeker] was terecht kritisch naar [verweerder] toen zij in april 2025 de factuur van [bedrijf] met de omschrijving “ [omschrijving] ” in haar administratie ontdekte en de in die factuur omschreven meubels niet in de opslag van [verzoeker] terug kon vinden. De kantonrechter volgt [verzoeker] echter niet in de conclusie die zij daaraan verbindt. Van belang is dat [verweerder] na confrontatie met die factuur direct aan [verzoeker] verklaarde dat het al was opgelost. Dat klopt met de mededeling van [B] op 24 januari 2025 dat er een creditfactuur zou worden verzonden. De omstandigheid dat [bedrijf] in april 2025 kennelijk nog geen creditfactuur had verzonden kan [verzoeker] [verweerder] niet verwijten omdat [B] dat had moeten doen. Hooguit had van [verweerder] verwacht mogen worden dat hij na 24 januari 2025 had gecheckt of de factuur voor zijn privé-aankoop daadwerkelijk was gecrediteerd, om de administratie van [verzoeker] zuiver te houden. Dat hij dit niet heeft gedaan kwalificeert echter niet als (ernstig) verwijtbaar nalaten (zodanig dat van [verzoeker] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren).
3.12.2.
Het verwijt met betrekking tot het meewerken aan btw-fraude volgt de kantonrechter niet. Als onweersproken staat vast dat [verweerder] de meubels contant heeft betaald aan [bedrijf] . Verder zijn de meubels inclusief btw gefactureerd [8] . Aan [verzoeker] kan worden toegegeven dat het bericht van [B] van 24 januari 2025 vragen oproept over de verrekening met een (privé) order van de heer [A] maar zonder nadere toelichting van [verzoeker] valt niet in te zien waarom de daarover ontstane (en door [bedrijf] veroorzaakte) onduidelijkheid verwijtbaar handelen van
[verweerder] zou opleveren. [verweerder] heeft overigens op het bericht van [B] van gereageerd dat hij niet snapt wat [B] bedoelt.
Wel ontbinding vanwege een verstoorde arbeidsverhouding
3.13.
De ontbinding wordt uitgesproken vanwege de verstoorde arbeidsrelatie. Door de handelwijze van [verzoeker] rondom het onderzoek van [onderzoeksbureau] en het op non-actief stellen van [verweerder] daarna, is de arbeidsrelatie onherstelbaar beschadigd geraakt.
[verzoeker] heeft zich vastgeklampt aan de conclusies in het onderzoek van [onderzoeksbureau] en heeft
[verweerder] met ingang van 7 juli 2025 vanuit dat vertrekpunt bejegend. Duidelijk is dat [verzoeker] het vertrouwen in [verweerder] volledig is verloren. En dat geldt ook voor
[verweerder] . [verweerder] heeft weliswaar primair verzocht om het verzoek om ontbinding af te wijzen waarmee hij te kennen geeft dat een terugkeer naar [verzoeker] voor hem tot de mogelijkheden behoort, maar daar gaat de kantonrechter niet in mee.
[verweerder] heeft kort nadat hij was vrijgesteld van werkzaamheden al gezegd dat het gezien de gang van zaken onmogelijk was om terug te keren op de werkvloer [9] . Op de mondelinge behandeling heeft [verweerder] ook toegegeven dat het steeds moeizamer wordt om terug te keren bij [verzoeker] . Verder heeft wat er op de mondeling behandeling over en weer naar voren is gebracht niet bijgedragen aan wederzijds begrip, laat staan aan een begin van herstel van het onderling vertrouwen. De discussie over, bijvoorbeeld, de authenticiteit van de verklaring van mevrouw [C] heeft dit naar het oordeel van de kantonrechter pijnlijk duidelijk gemaakt. De conclusie is dan ook dat de arbeidsrelatie tussen partijen ernstig en duurzaam is verstoord en daarmee is sprake van een redelijke grond voor ontbinding.
Geen herplaatsing
3.14.
Herplaatsing in een andere functie binnen [verzoeker] ligt vanwege het voorgaande niet in de rede.
Ontbinding per 1 mei 2026 en afwijzing verzoek om toelating tot de werkzaamheden
3.15.
De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op 1 mei 2026 [10] . Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Daarbij is rekening gehouden met de opzegtermijn van vier maanden, maar vanwege het ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] dat hierna aan de orde komt, niet met de duur van deze procedure.
3.16.
Het verzoek van [verweerder] om hem zonder beperking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden wordt afgewezen.
[verzoeker] moet de transitievergoeding betalen
3.17.
Omdat de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever wordt ontbonden, heeft [verweerder] recht op een transitievergoeding [11] . [verzoeker] stelt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] , waardoor [verweerder] zijn recht op de transitievergoeding heeft verloren [12] , maar daar is de kantonrechter het niet mee eens. Hierboven is al overwogen dat niet kan worden vastgesteld of [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld.
3.18.
[verweerder] heeft de hoogte van de transitievergoeding bij een einde van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2026 berekend op € 101.636,- bruto; dat is minder dan de maximale transitievergoeding van één bruto jaarsalaris. De berekening van de transitievergoeding is mede gebaseerd op de bonus voor 2024 [13] . De kantonrechter gaat niet mee in het verweer van [verzoeker] dat [verweerder] niet in aanmerking komt voor de bonus van het jaar 2024 (zie onder 3.33.). De verzochte transitievergoeding wordt toegekend, maar wordt ambtshalve [14] berekend per 1 mei 2026; dit komt neer op € 101.907,- bruto.
3.19.
De transitievergoeding moet [verzoeker] binnen een maand na het einde van de arbeidsovereenkomst aan [verweerder] betalen. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt ook toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, dus vanaf 1 juni 2026.
[verzoeker] moet ook een billijke vergoeding betalen
Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten [verzoeker]
3.20.
[verweerder] verzoekt om hem bij ontbinding een billijke vergoeding toe te kennen van € 619.692,73 bruto. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. [15] Bij de beoordeling of de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen
. [16]
De kantonrechter is van oordeel dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van [verzoeker] , en wel om het volgende.
3.21.
[verzoeker] heeft na het onderzoek door [onderzoeksbureau] steken laten vallen. Zoals hierboven al is overwogen heeft [verzoeker] onvoldoende blijk gegeven van haar eigen verantwoordelijkheid als goed werkgever om in onderzoekssituaties recht te doen aan alle betrokken partijen, dus ook aan [verweerder] , wiens functioneren zij altijd goed heeft beoordeeld. [verzoeker] had in ieder geval moeten stilstaan bij de wijze van onderzoek en bij de vraag in welke context de vergaande conclusie ten aanzien [verweerder] tot stand is gekomen. Niet is gesteld of gebleken dat [verzoeker] [onderzoeksbureau] kritisch heeft bevraagd naar concrete feiten waarop de verwijten aan [verweerder] zijn gebaseerd. Evenmin is gebleken dat [verzoeker] heeft onderzocht of, aan de hand van wat wel concreet is geworden, passende maatregelen getroffen konden worden om de situatie zoveel als mogelijk te normaliseren.
3.22.
Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om eerst zelf een gesprek te voeren met [verweerder] en zijn kant van het verhaal te horen. In plaats daarvan heeft [verzoeker] de inhoud van het onderzoeksrapport klakkeloos voor waar aangenomen, en is zij vrijwel direct de weg ingeslagen om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te beëindigen. [verzoeker] heeft namelijk op 7 juli 2025 de bevindingen uit het rapport aan [verweerder] medegedeeld en heeft hem vervolgens (in datzelfde gesprek) op non-actief gesteld. Ook heeft [verzoeker] direct aangedrongen op beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Op 9 juli 2025 zijn de werknemers van [verzoeker] geïnformeerd over de resultaten van het signalenonderzoek. Tijdens die bijeenkomst is de naam van [verweerder] genoemd en ook is daar benoemd dat [verweerder] zich grensoverschrijdend heeft gedragen, terwijl [verweerder] het onderzoeksrapport pas heeft kunnen inzien nadat [verzoeker] het verzoekschrift had ingediend. [verweerder] stelt verder dat hij voor die bijeenkomst geen uitnodiging heeft gekregen. [verzoeker] betwist dat. Hoewel niet van belang is wie op dit punt gelijk heeft overweegt de kantonrechter dat het feit dat [verweerder] op 7 juli 2025 op non-actief is gesteld en hem is gevraagd om zijn spullen in te leveren, zijn stelling lijkt te bevestigen.
3.23.
De kantonrechter neemt verder in aanmerking dat [verzoeker] het verwijt volledig bij [verweerder] legt terwijl zij zelf geen blijk heeft gegeven van inzicht hoe beschadigend haar handelwijze kan zijn voor [verweerder] . [verzoeker] heeft ook niet willen werken aan herstel van de relatie. De kantonrechter verwerpt de stelling van [verzoeker] dat het juist
[verweerder] was die niet aan herstel van de relatie wilde werken, aangezien zij mediation heeft voorgesteld en [verweerder] dat voorstel niet heeft geaccepteerd.
[verweerder] heeft terecht opgemerkt dat de eisen die [verzoeker] daarbij stelde niet reëel waren en dat aan twee van de drie belangrijkste randvoorwaarden voor mediaton niet was voldaan.
3.24.
De verstoorde arbeidsrelatie is dus niet alleen veroorzaakt door [verzoeker] , maar ook door haar in stand gehouden. [verzoeker] heeft de belangen van [verweerder] veronachtzaamd. De arbeidsovereenkomst eindigt dus als gevolg van ernstig
verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] , waardoor [verweerder] recht heeft op een billijke vergoeding.
Hoogte billijke vergoeding
3.25.
[verweerder] verzoekt een billijke vergoeding van € 619.692,73 bruto. Ter motivering daarvan stelt hij het volgende. Hij was voornemens om tot zijn AOW-gerechtigde leeftijd bij [verzoeker] in dienst te blijven en dat is gelet op zijn langdurige een eenzijdige arbeidsverleden bij [verzoeker] geen vreemde gedachte. [verweerder] is op dit moment 56 jaar oud en dat is een leeftijd waarop het niet makkelijk is om zomaar weer een baan (op dit niveau met bijpassend salaris) te vinden. Hij gaat uit van een verschil tussen het salaris bij [verzoeker] en een WW-uitkering gedurende 24 maanden (een bedrag van € 125.248,73 bruto); een verschil tussen het salaris bij [verzoeker] en een nieuwe baan gerekend vanaf 1 april 2028 tot [geboortedag] 2029 (de dag waarop [verweerder] 60 jaar wordt) van € 88.575,- bruto; een vergoeding voor de reputatieschade ter hoogte van € 50.000,-; en de (gehele) pensioenschade van € 355.869,- omdat [verweerder] waarschijnlijk als zzp’er aan de slag zal gaan en in die situatie geen pensioen opbouwt. [verzoeker] betwist de bedragen die aan de verzochte billijke vergoeding ten grondslag liggen. Zij vindt de posten volstrekt onwaarschijnlijk en de redenering niet sluitend en verzoekt de billijke vergoeding te begroten op nihil.
3.26.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. [17] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen. Met inachtneming van dit toetsingskader is de kantonrechter van oordeel dat een billijke vergoeding van € 75.000,- bruto hier passend is.
3.26.1.
Anders dan [verweerder] gaat de kantonrechter er namelijk niet van uit dat de [verweerder] nog jarenlang bij [verzoeker] had gewerkt als [verzoeker] niet ernstig verwijtbaar had gehandeld. [verzoeker] had zonder twijfel gesprekken met [verweerder] gevoerd over de door de collega’s van [verweerder] ervaren werksfeer tussen hen en [verweerder] . Onzeker is wat de uitkomst van de gesprekken was geweest. De arbeidsovereenkomst had waarschijnlijk nog wel enige tijd voortgeduurd maar niet zonder meer tot de pensioenleeftijd van [verweerder] .
3.26.2.
De kantonrechter volgt [verweerder] ook niet in zijn stelling dat hij gedurende twee jaar na ontbinding van de arbeidsovereenkomst aangewezen zal zijn op een WWuitkering die lagere is dan zijn huidige inkomen en dat hij tot [geboortedag] 2029 niet snel ander werk zal vinden en niet hetzelfde inkomen zal krijgen. [verzoeker] heeft aangevoerd dat
[verweerder] in de markt bekend staat als technisch inhoudelijk extreem goed in zijn werk. [verweerder] weerspreekt dat (uiteraard) niet en dat beeld van hem wordt ook bevestigd in de gedingstukken, bijvoorbeeld in het WhatsApp-bericht van [D] [18] . Gelet daarop ligt het in de lijn van de verwachting dat [verweerder] op korte termijn weer aan de slag zal zijn met een vergelijkbaar inkomen.
3.26.3.
Het component pensioenschade volgt de kantonrechter niet. Het klopt dat
[verweerder] als zzp’er geen pensioen via een werkgever zal opbouwen maar [verzoeker] heeft hierover terecht en onweersproken opgemerkt dat zzp’ers steevast meer verdienen dan mensen in loondienst en dat [verweerder] als zzp’er zijn pensioen vrijwillig kan aanvullen.
3.26.4.
De kantonrechter volgt [verweerder] ook niet in de gestelde reputatieschade. Als onweersproken staat vast dat [verweerder] geroemd wordt vanwege zijn capaciteiten en vaardigheden. Dat zou anders kunnen zijn als er naar de buitenwacht op negatieve wijze over hem zou zijn gecommuniceerd maar dat blijkt nergens uit.
3.26.5.
Verder houdt de kantonrechter bij het vaststellen van de billijke vergoeding rekening met het lange dienstverband van [verweerder] bij [verzoeker] , de mate van verwijtbaarheid van [verzoeker] , zoals die hiervoor is beschreven, en de aan [verweerder] toegekende transitievergoeding.
3.27.
De gevorderde wettelijke rente over de toegewezen billijke vergoeding wordt toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, dus vanaf 1 juni 2026.
3.28.
[verzoeker] krijgt de gelegenheid om het ontbindingsverzoek in te trekken, binnen de hierna genoemde termijn, omdat aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden [19] .
Overige verzoeken van [verweerder]
3.29.
[verweerder] verzoekt om voor recht te verklaren dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft bij dit verzoek geen afzonderlijk belang gesteld. De verklaring van recht wordt daarom afgewezen bij gebrek aan voldoende belang [20] .
3.30.
[verweerder] verzoekt om hem te ontheffen uit het nonconcurrentiebeding/ relatiebeding als opgenomen in artikel 15 in de arbeidsovereenkomst tussen partijen. De kantonrechter wijst dit verzoek toe, omdat [verzoeker] daartegen geen verweer heeft gevoerd.
3.31.
[verweerder] verzoekt voorts om [verzoeker] te veroordelen, op straffe van een dwangsom, tot rehabilitatie van [verweerder] door middel van publicatie via de landingspagina van het intranet en richting leveranciers en klanten van [verzoeker] (die op de hoogte zijn van de gang van zaken) waarin staat dat de gemaakte verwijten aan het adres van [verweerder] onterecht zijn gebleken waarvoor excuses worden gemaakt.
3.32.
Dit verzoek wordt afgewezen. Voor de rehabilitatie zoals is verzocht moet vast staan dat de verwijten aan het adres van [verweerder] onterecht zijn. Voor die conclusie ontbreekt op dit moment echter een voldoende onderbouwing. Ten aanzien van de rehabilitatie naar leveranciers en klanten toe geldt bovendien dat [verzoeker] heeft aangevoerd dat zij aan derden geen meldingen heeft gedaan over [verweerder] . [verweerder] heeft vervolgens niet geconcretiseerd met welke derden [verzoeker] , volgens [verweerder] , heeft gecommuniceerd over de hem verweten gedragingen.
3.33.
De verzochte maximale bonus van € 10.000,- bruto voor het jaar 2024 wordt toegewezen. Niet ter discussie staat dat [verweerder] die bonus ieder jaar ontving. De kantonrechter ziet in de functioneringsverslagen van [verweerder] [21] geen aanknopingspunten voor de conclusie dat [verweerder] niet aan de voorwaarden voor het toekennen van de bonus voor het jaar 2024 voldeed. Aan het verweer van [verzoeker] dat
[verweerder] evident niet aan de gedragscomponenten voldoet gaat de kantonrechter als onvoldoende onderbouwd voorbij. De met [verweerder] in 2024 gevoerde functioneringsgesprekken waren immers positief.
3.34.
De over deze bonus verzochte wettelijke rente en wettelijke verhoging worden als onweersproken toegewezen.
De vorderingen van [verzoeker]
3.35.
Uit het voorgaande volgt dat alleen de door [verzoeker] verzochte ontbinding wordt toegewezen. De overige hoofdvorderingen van [verzoeker] worden afgewezen.
De proceskosten
3.36.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om [verzoeker] te veroordelen tot het betalen van de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten, waar [verweerder] om heeft verzocht. Dat [verzoeker] misbruik heeft gemaakt van recht is niet aangetoond en dat zij (dusdanig) onrechtmatig heeft gehandeld dat een daadwerkelijke proceskostenveroordeling aan de orde is, evenmin. De enkele constatering dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen is onvoldoende; daarvoor wordt immers een billijke vergoeding toekend. [verzoeker] wordt wel veroordeeld in de proceskosten in overeenstemming met het liquidatietarief.
3.37.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat [verzoeker] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
3.38.
Als [verzoeker] het verzoek intrekt, zal [verzoeker] de proceskosten van [verweerder] moeten betalen, plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
stelt [verzoeker] in de gelegenheid om het verzoek uiterlijk op 29 december 2025 in te trekken [22] , door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij,
Voor het geval [verzoeker] het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
4.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 mei 2026,
4.3.
veroordeelt [verzoeker] om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van € 101.907,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 1 juni 2026 tot aan de dag van de gehele betaling,
4.4.
veroordeelt [verzoeker] om aan [verweerder] een billijke vergoeding te betalen van € 75.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 1 juni 2026 tot aan de dag van de gehele betaling,
4.5.
ontheft [verweerder] uit het non-concurrentie/relatiebeding als opgenomen in artikel 15 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
4.6.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de maximale bonus van € 10.000,- bruto aan [verweerder] voor het jaar 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf mei 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,
4.7.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van [verweerder] van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
4.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [23] ,
4.9.
wijst het meer of anders verzochte af,
Voor het geval [verzoeker] het verzoek binnen die termijn intrekt:
4.10.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de maximale bonus van € 10.000,- bruto aan [verweerder] voor het jaar 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf mei 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,
4.11.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van [verweerder] van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
4.12.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [24] ,
4.13.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2025.
1257

Voetnoten

1.Productie 8 bij het verzoekschrift
2.Gespreksnotitie van [verzoeker] , productie 8 bij het verweerschrift
3.Zie artikel 7:671b lid 2 BW.
4.Zie onder 5.2 in het rapport van [onderzoeksbureau] , productie 8 van [verzoeker]
5.Zie ook bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 9 augustus 2023 (ECLI:NL:RBGEL:2023:5898)
6.Zie onder 9. in het rapport van [onderzoeksbureau] , productie 8 van [verzoeker]
7.Productie 12 van [verweerder]
8.Factuur van 24 december 2024, productie 6 van [verzoeker]
9.Brief van 11 juli 2025 van voormalig gemachtigde [E] , productie 22 van [verzoeker]
10.Conform artikel 7:671b lid 9 aanhef en sub a in verbinding met artikel 7:672 lid 2 BW en artikel 17 in de arbeidsovereenkomst.
11.Zie artikel 7:673 lid 1 aanhef en sub a, onder 2, BW.
12.Zoals bepaald in artikel 7:673 lid 7 aanhef en sub c Burgerlijk Wetboek.
13.Zie het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding in verbinding met de Regeling looncomponenten en arbeidsduur.
14.Zie de beschikking van de Hoge Raad van 7 maart 2025 (ECLI:NL:HR:2025:365).
15.Zie artikel 7:671b lid 9, onder c, BW.
16.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari 2022 ECLI:NL:HR:2022:63 (
17.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juni 2018, te vinden op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2018:878 (
18.Productie 20 van [verweerder]
19.Zie artikel 7:686a lid 6 BW.
20.Zie artikel 3:303 BW.
21.Productie 2 van [verweerder]
22.Conform het bepaalde in artikel 7:686a lid 6 BW.
23.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.
24.Zie vorige voetnoot.