Uitspraak
1.De procedure
- het verzoekschrift van 17 september 2025 met producties 1 tot en met 10;
- het verweerschrift van 27 oktober 2025 met neven-/tegenverzoeken en producties 1 tot en met 25;
- de brief van 29 oktober 2025 van [verweerder] , waarin hij zijn verzoek onder IV. en XVI. heeft gewijzigd en waarbij hij een (vervangend) productie 22, 25a, 25b en 26 heeft overgelegd;
- de nagezonden productie 11 van [verzoeker] .
[verweerder] was aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De gemachtigde van [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling een audio-opname afgespeeld en vervolgens naar de gemachtigden van [verzoeker] en de griffie van deze rechtbank gestuurd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er op de zitting is besproken. [verweerder] heeft het onder XVI. van het verweerschrift verzochte verminderd met de verzochte dwangsom.
[verweerder] heeft (aanvankelijk) bezwaar gemaakt tegen de late indiening van deze stukken en verzocht deze stukken buiten beschouwing te laten. In de spreekaantekeningen heeft [verweerder] echter alsnog gereageerd op deze stukken en schermafdrukken van een WhatsApp gesprek overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] productie 22 overgelegd. De kantonrechter had deze productie (op dat moment) niet ontvangen. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, worden deze stukken met instemming van partijen bij de beoordeling van de zaak betrokken.
2.De zaak in het kort
[verweerder] een aanbod gedaan om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
3.De beoordeling
Normaal gesproken is een signalenonderzoek niet bedoeld om het gedrag van individuele medewerkers, met naam en toenaam, te duiden. In dit geval kiest [onderzoeksbureau] er voor om dit te doen. De reden is het feit dat een groot deel van de geïnterviewde medewerkers de houding en het gedrag van drie dan wel vier medewerkers van [verzoeker] als bepalend ervaren voor de ongewenste omgangsvormen, verstoorde verhoudingen, onvrede en het gevoel van sociale onveiligheid”.
[verzoeker] haar stelling, dat [verweerder] zodanig ernstig wangedrag heeft vertoond dat van [verzoeker] niet verwacht kan worden dat zij de arbeidsovereenkomst voort laten duren, niet (voldoende) onderbouwd. Om die reden wordt deze stelling verworpen.
De kantonrechter verwerpt de stelling van [verzoeker] , dat gezien de medische situatie van enkele (oud)medewerkers van haar niet gevergd mag worden dat zij na het signalenonderzoek een feitenonderzoek zou (laten) verrichten. Een feitenonderzoek kan immers zo worden ingericht dat rekening wordt gehouden met de medische situatie en/of kwetsbaarheid van deelnemers aan dat onderzoek.
[verweerder] afgeleverd en hij stelt dat hij deze contant heeft betaald. Op 24 januari 2025 liet [B] via WhatsApp weten dat er per ongeluk toch gefactureerd is en dat er een creditnota zou worden gestuurd [7] .
[verweerder] zodanig verwijtbaar heeft gehandeld dat van [verzoeker] niet verwacht kan worden dat zij de overeenkomst voort laten duren.
[verweerder] zou opleveren. [verweerder] heeft overigens op het bericht van [B] van gereageerd dat hij niet snapt wat [B] bedoelt.
[verweerder] met ingang van 7 juli 2025 vanuit dat vertrekpunt bejegend. Duidelijk is dat [verzoeker] het vertrouwen in [verweerder] volledig is verloren. En dat geldt ook voor
[verweerder] . [verweerder] heeft weliswaar primair verzocht om het verzoek om ontbinding af te wijzen waarmee hij te kennen geeft dat een terugkeer naar [verzoeker] voor hem tot de mogelijkheden behoort, maar daar gaat de kantonrechter niet in mee.
[verweerder] heeft kort nadat hij was vrijgesteld van werkzaamheden al gezegd dat het gezien de gang van zaken onmogelijk was om terug te keren op de werkvloer [9] . Op de mondelinge behandeling heeft [verweerder] ook toegegeven dat het steeds moeizamer wordt om terug te keren bij [verzoeker] . Verder heeft wat er op de mondeling behandeling over en weer naar voren is gebracht niet bijgedragen aan wederzijds begrip, laat staan aan een begin van herstel van het onderling vertrouwen. De discussie over, bijvoorbeeld, de authenticiteit van de verklaring van mevrouw [C] heeft dit naar het oordeel van de kantonrechter pijnlijk duidelijk gemaakt. De conclusie is dan ook dat de arbeidsrelatie tussen partijen ernstig en duurzaam is verstoord en daarmee is sprake van een redelijke grond voor ontbinding.
. [16]
[verweerder] was die niet aan herstel van de relatie wilde werken, aangezien zij mediation heeft voorgesteld en [verweerder] dat voorstel niet heeft geaccepteerd.
[verweerder] heeft terecht opgemerkt dat de eisen die [verzoeker] daarbij stelde niet reëel waren en dat aan twee van de drie belangrijkste randvoorwaarden voor mediaton niet was voldaan.
[verweerder] in de markt bekend staat als technisch inhoudelijk extreem goed in zijn werk. [verweerder] weerspreekt dat (uiteraard) niet en dat beeld van hem wordt ook bevestigd in de gedingstukken, bijvoorbeeld in het WhatsApp-bericht van [D] [18] . Gelet daarop ligt het in de lijn van de verwachting dat [verweerder] op korte termijn weer aan de slag zal zijn met een vergelijkbaar inkomen.
[verweerder] als zzp’er geen pensioen via een werkgever zal opbouwen maar [verzoeker] heeft hierover terecht en onweersproken opgemerkt dat zzp’ers steevast meer verdienen dan mensen in loondienst en dat [verweerder] als zzp’er zijn pensioen vrijwillig kan aanvullen.
[verweerder] evident niet aan de gedragscomponenten voldoet gaat de kantonrechter als onvoldoende onderbouwd voorbij. De met [verweerder] in 2024 gevoerde functioneringsgesprekken waren immers positief.