ECLI:NL:RBMNE:2025:5709

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
25/1809
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Coenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens termijnoverschrijding en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 november 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering behandeld. Eiseres, die als leraarondersteuner werkte, is op 15 maart 2022 ziek uitgevallen met psychische klachten. Na een afwijzing van het UWV op haar aanvraag voor een WIA-uitkering, heeft zij op 3 maart 2025 beroep ingesteld, maar dit was één week te laat. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, waardoor het beroep ontvankelijk is.

De rechtbank beoordeelt vervolgens de inhoudelijke gronden van het beroep. Eiseres stelt dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat zij niet kan werken. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en dat er geen sprake is van een GBM-situatie. De rechtbank wijst erop dat de verzekeringsarts de klachten van eiseres zorgvuldig heeft beoordeeld en dat de arbeidsdeskundige beoordeling ook correct is uitgevoerd. Eiseres' betoog dat de Wet WIA discriminerend is, wordt verworpen, omdat de wet voor iedereen gelijk geldt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1809

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Uwv

(gemachtigde: R. van den Brink).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres is werkzaam geweest als leraarondersteuner voor 20 uur per week. Zij is op 15 maart 2022 ziek uitgevallen met psychische klachten.
3. Eiseres heeft bij einde wachttijd een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft deze aanvraag met het besluit van 21 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 januari 2025 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3.1.
Eiseres heeft op 3 maart 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiseres is vervolgens door de rechtbank geïnformeerd dat zij niet tijdig beroep heeft ingesteld en gevraagd om uit te leggen wat hier de reden voor is. Eiseres heeft op 10 maart 2025 een toelichting toegestuurd.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid
4. De rechtbank beoordeelt eerst of het beroep ontvankelijk is. Er is sprake van een termijnoverschrijding omdat eiseres één week te laat beroep heeft ingesteld.
Toetsingskader verschoonbare termijnoverschrijding
5. Het beroep is niet-ontvankelijk als het te laat is ingediend. De wet bepaalt echter dat een niet-ontvankelijkverklaring vanwege termijnoverschrijding achterwege blijft als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb). Het gaat dan om de vraag of de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
5.1.
Het criterium van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding is uitgewerkt in de rechtspraak van de hoogste bestuursrechters. [1] In die beoordeling zijn twee aspecten van belang. De rechtbank moet beoordelen of het niet tijdig indienen van het beroepschrift aan eiseres kan worden toegerekend en, als dat niet het geval is, of eiseres het beroepschrift zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd, heeft ingediend.
5.2.
De bestuursrechter kan oordelen dat de termijnoverschrijding niet aan de indiener wordt toegerekend als de termijnoverschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen. Dat zijn bijvoorbeeld persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de indiener zelf. Verder kunnen de hoedanigheid van de indiener (burger, belangenorganisatie, bestuursorgaan) en de mate van deskundigheid en professionaliteit, de omvang van de termijnoverschrijding en de partijenconstellatie een rol spelen. Bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding moet de bestuursrechter een op het individuele geval gerichte, contextuele benadering volgen. Dit betekent dat alle omstandigheden van het geval in hun samenhang moeten worden bezien. Als zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet de indiener minder snel worden tegengeworpen dat deze zaken had kunnen organiseren om termijnoverschrijding te voorkomen.
De beoordeling van de verschoonbaarheid in deze zaak
Is sprake van bijzondere omstandigheden?
6. Eiseres heeft voorafgaand aan de zitting schriftelijk toegelicht dat haar mentale gezondheid niet in orde is en dat zij een dieptepunt bereikte toen zij de beslissing las dat zij niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Zij geeft aan dat zij weken op bed heeft gelegen en huilbuien heeft gehad. In het bijzonder geeft zij aan dat “iemand als zij” veel tijd nodig heeft om in beroep te gaan, dat zij alles zelf doet en niet in staat is om hulp in te schakelen. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiseres aanvoert dat zij vanwege haar psychische problemen beperkt is in haar “doenvermogen”. Op de zitting heeft eiseres nog toegelicht dat haar medicatie haar concentratievermogen beïnvloedt en dat haar echtgenoot niet in staat is om haar in dit traject te ondersteunen.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding niet aan eiseres kan worden toegerekend. De rechtbank betrekt daarbij het volgende. Uit de uitleg van eiseres volgt het beeld dat zij vanwege haar mentale staat na ontvangst van het bestreden besluit niet in staat was om binnen de beroepstermijn actie te ondernemen. Weliswaar ontbreekt concrete medische informatie over de periode van zes weken waarin eiseres beroep had moeten indienen, maar de rechtbank ziet in de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende aanknopingspunten om aannemelijk te achten dat het “doenvermogen” van eiseres vanwege haar psychische problematiek óók in die periode beperkt was. In het rapport van 11 maart 2024 stelt de verzekeringsarts vast dat de mentale klachten van eiseres een grote impact op haar dagelijks leven hebben. In het rapport van de verzekeringsarts bewaar en beroep van 17 december 2024 staat dat eiseres meldt dat haar gezondheidssituatie achteruit gaat. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de psychische problemen die zijn beschreven in de rapportages, ook speelden ten tijde van het moment dat eiseres beroep had moeten indienen. De rechtbank overweegt verder dat sprake is van een betrekkelijk geringe termijnoverschrijding van één week. Eiseres beschikte niet over beroepsmatige bijstand en had geen ervaring met bestuursrechtelijke procedures. Dat eiseres tijdig een (pro-forma) beroepschrift had kunnen indienen of iemand had kunnen vragen om dit namens haar te doen, mag eiseres niet zonder meer worden tegengeworpen. Eiseres heeft bovendien genoegzaam uitgelegd dat en waarom haar echtgenoot niet in staat was haar bij te staan. Naar het oordeel van de rechtbank maken voornoemde bijzondere omstandigheden dat sprake is van een geringe verwijtbaarheid met betrekking tot de termijnoverschrijding die niet aan eiseres kan worden toegerekend.
Zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs kon worden verlangd?
6.2.
Zoals volgt uit de rechtspraak moet in alle situaties waarin de overschrijding van de termijn niet aan de indiener kan worden toegerekend, worden beoordeeld of het beroep is ingediend zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Daarvan is in het geval van eiseres sprake. Eiseres heeft uitgelegd dat zij vanwege haar psychische problematiek na ontvangst van de beslissing tijd nodig heeft gehad om beroep in te dienen, dat zij daarvoor een termijn van zes weken heeft genoteerd op het moment dat zij de beslissing ontving, en dat zij het beroep daarom op 3 maart 2025 heeft ingediend. Het gaat om een betrekkelijk geringe termijnoverschrijding van één week. De rechtbank is van oordeel dat eiseres zo spoedig als redelijkerwijs van haar kon worden verlangd het beroep ingediend.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het beroep van eiseres is daarom ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
7. De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht heeft beslist dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Toetsingskader
7.1.
Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten, en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiseres aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiseres zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
7.2.
De verzekeringsarts kan tot het oordeel komen dat iemand op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is als hij of zij geen benutbare mogelijkheden (GBM) heeft. Dat kan als sprake is van één van vier voorwaarden: opname in een ziekenhuis of Wlz-instelling, bedlegerigheid, lichamelijke niet-zelfredzaamheid of psychische niet-zelfredzaamheid ten gevolge van een ernstige psychiatrische stoornis.
7.3.
Als het niet gaat om een GBM-situatie, dan stelt de verzekeringsarts in de functionele mogelijkhedenlijst (fml) de belastbaarheid vast. Vervolgens wordt bij de arbeidsdeskundige beoordeling gekeken of iemand binnen de beperkingen zoals die zijn vastgelegd in de fml nog kan werken en verdienvermogen heeft.
Is de medische beoordeling onjuist?
8. Eiseres voert aan dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zij vindt dat zij in het geheel niet kan werken. Zij wijst erop dat het haar niet lukt om te re-integreren. Per 27 maart 2025 is weer een ZW-uitkering aan haar toegekend.
8.1.
Het Uwv voert aan dat het standpunt van eiseres dat er meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen dan in de gewijzigde fml, niet wordt onderbouwd door (nieuwe) medische stukken.
8.2.
De rechtbank begrijpt het beroep van eiseres zo dat zij in de eerste plaats vindt dat zij geheel niet kan werken zodat zij vindt dat zij geen benutbare mogelijkheden (GBM) heeft. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van een GBM-situatie omdat de medische situatie van eiseres niet voldoet aan de vier voorwaarden die hiervoor gelden. Eiseres heeft ook geen medische stukken ingebracht waaruit zou kunnen volgen dat sprake is van een GBM-situatie.
8.3.
Omdat de grond dat sprake is van een GMB-situatie niet slaagt, voert eiseres verder aan dat zij zichzelf meer beperkt acht dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. De rechtbank stelt in dat verband voorop dat het de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts is om de klachten van eiseres te vertalen in arbeidsbeperkingen. De verzekeringsgeneeskundige rapportages houden kenbaar rekening met de psychische klachten van eiseres en vanwege die klachten zijn in de fml arbeidsbeperkingen opgenomen. De psychische klachten leiden tot beperkingen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden. De verminderde mentale flexibiliteit en adaptatievermogen leiden tot beperkingen ten aanzien van sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en taakinhoud, veelvuldige storingen en onderbrekingen, veelvuldige deadlines en productiepieken, hoog handelingstempo en verhoogd persoonlijk risico. Er is ook rekening gehouden met verminderde emotionele belastbaarheid ten aanzien van conflicthantering, klantcontact, emotionele problemen van anderen hanteren, werken met hulpbehoevenden en leidinggevende aspecten. Tot slot is naar aanleiding van de heroverweging in bezwaar ook een urenbeperking aangenomen van 20 uur per week en maximaal 4 uur per dag, conform de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts. Aan de manier waarop eiseres zelf haar klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. De rechtbank overweegt daarbij ook dat de beoordeling of eiseres per 12 maart 2024 (de datum in geding) in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering een andere beoordeling is dan of zij op dit moment in aanmerking komt voor een ZW-uitkering. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de arbeidsdeskundige beoordeling onjuist?
9. Eiseres voert aan dat zij de gekozen voorbeeldfuncties niet kan uitvoeren omdat zij het niet eens is met de vastgestelde belastbaarheid.
9.1.
Het Uwv voert aan dat de arbeidsdeskundige beoordeling juist is en dat de gekozen voorbeeldfuncties niet leiden tot een onaanvaardbare overschrijding van de beperkingen van eiseres.
9.2.
De rechtbank overweegt dat de arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van het verzekeringsgeneeskundige rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daarop gebaseerde fml met aanvullende arbeidsbeperkingen. In bezwaar heeft een volledige arbeidskundige heroverweging plaatsgevonden waarbij rekening is gehouden met de aangepaste fml, waarbij de verzekeringsarts ook een urenbeperking heeft opgenomen van 20 uur per week en maximaal 4 uur per dag. De rechtbank wijst erop dat de arbeidsdeskundige zelf geen medisch onderzoek verricht en mag uitgaan van de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De arbeidsdeskundige heeft op grond van die medische beoordeling beoordeeld of eiseres nog kan werken, en zo ja, hoeveel zij daarmee dan kan verdienen. Dat gebeurt aan de hand van geselecteerde voorbeeldfuncties. Uit de arbeidsdeskundige beoordeling volgt dat eiseres, ondanks de aangenomen arbeidsbeperkingen, nog bepaalde voorbeeldfuncties kan uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft bij signalering van mogelijke overschrijding van de beperkingen van eiseres, steeds gemotiveerd waarom de voorbeeldfunctie toch geschikt is. Deze specifieke motivering is opgenomen in onderdeel C, de arbeidskundige onderbouwing. De rechtbank is van oordeel dat bij de arbeidsdeskundige beoordeling voldoende rekening is gehouden met de arbeidsbeperkingen van eiseres, zoals die zijn vastgesteld in de fml. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de wijze waarop de mate van arbeidsongeschiktheid wordt bepaald discriminerend?
10. Eiseres vindt de manier waarop de mate van arbeidsongeschiktheid wordt bepaald discriminerend, omdat iemand met een hoger uurloon eerder in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
10.1.
Het Uwv heeft toegelicht dat het verdiende loon en het te kunnen verdienen loon de (arbeidskundige) wettelijke grondslag is voor het vaststellen of een verzekerde in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Dit geldt voor elke verzekerde.
10.2.
Door eiseres is in de kern betoogd dat de Wet WIA en de daarop gebaseerde regels discriminerend zijn. In de visie van eiseres worden bepaalde groepen mensen die laag opgeleid zijn en een laag inkomen hebben, anders behandeld dan mensen met hoge inkomens, die beter opgeleid zijn. De rechtbank ziet in de beroepsgrond van eiseres een beroep op het discriminatieverbod zoals dat is vastgelegd in artikel 1 van Protocol nr. 12 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Hierin is bepaald dat het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
10.3.
De rechtbank wijst erop dat de Wet WIA een werknemersverzekering is die een tweeledig doel kent. Enerzijds biedt de wet een inkomensbescherming voor verzekerden die vanwege arbeidsongeschiktheid minder kunnen verdienen dan een gezonde werknemer. Anderzijds worden er handvatten geboden om werknemers met beperkingen te helpen om te re-integreren in nieuw werk. In de huidige systematiek van de Wet WIA wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage bepaald door het inkomen dat de verzekerde zou hebben kunnen verdienen als zij niet arbeidsongeschikt was (het maatmaninkomen) af te zetten tegen wat zij op de datum in geding nog zou kunnen verdienen (de restverdiencapaciteit). Deze systematiek is voor iedereen die voor een WIA-uitkering in aanmerking wil komen hetzelfde, ongeacht de hoogte van het inkomen. Doel en strekking van de Wet WIA is immers het vaststellen van de mate van arbeids(on)geschiktheid van de verzekerde werknemers, door berekening van het verlies aan verdienvermogen. Vragen die in dat kader moeten worden beantwoorden zijn: wat verdiende de verzekerde vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid, en wat kan de verzekerde na het verstrijken van de wachttijd van 104 weken nog verdienen? Het gaat erom of de verzekerde met zijn arbeidsbeperkingen in beginsel in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid werkzaamheden te verrichten. Daarbij spelen arbeidsmarktfactoren (zoals bijvoorbeeld leeftijd en of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen) geen rol. Dat de uitkomst van de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit bij een dezelfde resterende verdiencapaciteit verschilt naar gelang van de hoogte van de verdiensten vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid is inherent aan de wettelijke systematiek en wordt gerechtvaardigd door het verzekeringskarakter daarvan. Dat bepaalde groepen WIA-verzekerden in het bijzonder zouden worden getroffen is niet gesteld en niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd met het discriminatieverbod is genomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft beslist dat eiseres niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Coenen, rechter, in aanwezigheid van N.B. Yalcinkaya, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31 en bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:932.