3.3.2.Bewijsoverwegingen
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en van wat op zitting is besproken, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 27 mei 2024 heeft op het kruispunt Waterlandseweg, Gooiseweg en de Rijksweg A27 afrit Zeewolde een verkeersongeval plaatsgevonden. De verdachte is als bestuurder van een personenauto op de Waterlandseweg, komende uit de richting van Almere, waar een toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur geldt, het kruispunt opgereden. Ongeveer tegelijkertijd is  onder meer de BMW van de slachtoffers datzelfde kruispunt op gereden. Zij kwamen vanaf de afrit van de A27 en wilden links afslaan richting Almere. De auto van de verdachte is in botsing geraakt met de BMW van de slachtoffers. De slachtoffers (de bestuurder en de bijrijder van de BMW) hebben beiden lichamelijk letsel door het ongeluk opgelopen.
Artikel 6 WVW
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf als bedoeld in artikel 6 WVW moet de verdachte zich zodanig gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander letsel heeft opgelopen. Schuld heeft verschillende gradaties. Er moet sprake zijn van roekeloos gedrag, zeer onvoorzichtig of onoplettend handelen of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen. Om te beoordelen of daarvan sprake is moet worden gekeken naar de omstandigheden rondom het ongeval. Volgens de vaste rechtspraak van de Hoge Raad is een enkele verkeersovertreding niet voldoende voor een bewezenverklaring van dit feit. Daarnaast levert een enkel moment van onoplettendheid geen schuld op in de zin van artikel 6 WVW. Er moet sprake zijn van bijkomende omstandigheden waaruit blijkt dat de verdachte ten minste aanmerkelijk tekort is geschoten in de concrete situatie ten opzichte van wat van een normale oplettende bestuurder mocht worden verwacht.
De verdachte is door rood gereden
Getuige [getuige 2] verklaart dat hij voor het kruispunt in dezelfde rijrichting als de verdachte voor het rode verkeerslicht stilstond. [getuige 2] heeft in zijn achteruitkijkspiegel gezien dat de verdachte met onverminderde snelheid aan kwam rijden en het rode verkeerslicht bij het kruispunt negeerde waarna het ongeluk plaatsvond.
Uit de getuigenverklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 3] blijkt dat de BMW (en de Toyota van getuige [getuige 3] ) eerst voor een rood verkeerslicht voor het kruispunt hebben gewacht. Nadat het verkeerslicht op groen sprong zijn beide auto’s tegelijk opgetrokken en is de BMW in botsing geraakt met de auto van de verdachte. Deze verklaringen worden ondersteund door het onderzoek naar de BMW. Uit dit onderzoek blijkt dat de BMW 5 seconden voor het ongeluk heeft stilgestaan, toen is gaan rijden, waarna de auto met een snelheid van  33 kilometer per uur in botsing is geraakt met de auto van de verdachte.
Ook blijkt uit het forensische onderzoek dat de verkeersregelinstallatie op het moment van onderzoek naar behoren werkte en dat de conflicterende rijrichtingen van de verdachte en de slachtoffers niet op hetzelfde moment een rood dan wel groen verkeerslicht kunnen hebben gehad. De verbalisanten concluderen op basis van de getuigenverklaringen, de gegevens van de BMW en het feit dat de verkeersregelinstallatie tijdens het forensische onderzoek naar behoren werkte, dat het hoogstwaarschijnlijk de verdachte is geweest die het rode verkeerslicht heeft genegeerd.
Verdachte was tijdens de zitting stellig dat hij niet door rood is gereden. De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande anders. De BMW heeft eerst stil gestaan voor het rode licht, en nadat het verkeerslicht op groen sprong, is de auto opgetrokken en vervolgens het kruispunt is opgereden. Omdat de BMW door het groene licht is gereden en de verkeerslichten voor de BMW en de verdachte niet tegelijk op groen hebben kunnen staan, oordeelt de rechtbank dat wettig is bewezen dat de verdachte op het kruispunt van het ongeval door het rode verkeerslicht is gereden en daarmee een verkeersovertreding heeft begaan.
Voorwaardelijk verzoek horen getuige [getuige 1]
Het dossier bevat twee verklaringen van de getuige [getuige 1] , afgelegd op verschillende momenten. Dit zijn tegenstrijdige verklaringen: enerzijds verklaart de getuige over een groen licht, in de andere verklaring over een rood licht. Door deze tegenstrijdigheid schuift de rechtbank deze verklaringen terzijde. De rechtbank zal deze verklaringen dan ook niet gebruiken in de bewijsconstructie in de zin van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Het voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuige [getuige 1] wijst de rechtbank dan ook af.
De rechtbank wijst het voorwaardelijke getuigenverzoek niet alleen af om bovenstaande reden, maar ook omdat dit verzoek te laat is gedaan zonder enige nadere toelichting van de verdediging.De verdediging is begin 2025 in de gelegenheid gesteld onderzoekswensen in te dienen. Dat heeft de verdediging ook gedaan: het verzoek van de verdediging om getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris te doen horen is toegewezen. Vervolgens is op 25 april 2025 aan de verdediging gevraagd eventuele aanvullende onderzoekswensen binnen veertien dagen in te dienen. Dat heeft de verdediging niet gedaan. Tijdens de zitting is aan de verdediging gelegenheid geboden een toelichting te geven waarom getuige [getuige 1] nu alsnog zou moeten worden gehoord. Hierop is geen verklaring gekomen waarom de getuige [getuige 1] niet eerder als getuige is verzocht door de verdediging. Een dergelijke toelichting is in het licht van de recente rechtspraak van de Hoge Raad naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende, reden waarom de rechtbank ook hierom tot een afwijzing van het voorwaardelijke verzoek komt.
Geen tijdelijke onoplettendheid wel aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met onverminderde snelheid het kruispunt is genaderd en dat hij door rood is gereden. Hoe lang het verkeerslicht exact op rood heeft gestaan is niet vast te stellen. Het kan echter niet anders zijn dan dat het verkeerslicht al enige tijd op rood heeft gestaan, nu getuige [getuige 2] verklaart voor hetzelfde verkeerslicht stil heeft gestaan voor een rood licht en hij de auto van verdachte aan heeft zien komen rijden. Daar komt bij dat de botsing plaatsvond vijf seconden nadat de BMW is gaan rijden. Daaruit valt af te leiden dat de BMW al minimaal vijf seconden groen had en dat de verdachte dus al minimaal vijf seconden rood moet hebben gehad. Van een tijdelijke onoplettendheid is al met al geen sprake.
Daarnaast is de verdachte ter plaatse bekend, omdat hij daar al jarenlang vrijwel dagelijks rijdt vanwege zijn werk. Hij wist dus dat dit een (grote) kruising is en dat hij op een weg reed waar een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur geldt. Om die reden had de verdachte goed moeten opletten toen hij het kruispunt naderde en vervolgens opreed. Hij heeft echter niet gecontroleerd of het kruispunt vrij was van verkeer. Ook is hij niet tijdig uitgeweken voor de BMW.
Op basis van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het aan de verdachte zijn schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De combinatie van alle gedragingen, te weten het negeren van het rode verkeerslicht, het naderen van een kruispunt, rijdend op een weg waar een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur geldt, met onverminderde snelheid, niet controleren of enig verkeer nadert en niet tijdig uitwijken voor een ander voertuig maakt dat de rechtbank oordeelt dat dit gedrag aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is. Er is dus sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW.
Zwaar lichamelijk letsel
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat aan de hand van algemene gezichtspunten moet worden beoordeeld of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij kunnen onder andere de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel worden meegewogen.
Uit de letselrapportage volgt dat [slachtoffer 1] meerdere ribfracturen, een seatbelt sign en een gekneusde schouder door het ongeval heeft opgelopen. [slachtoffer 2] heeft meerdere gebroken ribben, een gebroken schouderblad en een klaplong opgelopen. Voor de klaplong is medisch ingrijpen, het inbrengen van een drain, noodzakelijk geweest. Voor beide slachtoffers geldt dat ten tijde van het opstellen van de letselrapportage, 46 dagen na het ongeval, de duur voor verdere genezing op vier weken werd geschat. Beide slachtoffers hebben meerdere dagen in het ziekenhuis gelegen en ondervinden vandaag de dag nog steeds problemen door het ontstane letsel. De rechtbank weegt daarbij ook de hogere leeftijd van de slachtoffers mee. Concluderend oordeelt rechtbank dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel door het ongeval hebben opgelopen.
Conclusie
De rechtbank oordeelt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte een ongeval heeft veroorzaakt door zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te gedragen, waardoor de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen.