ECLI:NL:RBMNE:2025:5612

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 24/6682
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eisers tegen een besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede behandeld. Het college had op 22 augustus 2023 besloten dat aan eisers een last onder dwangsom werd opgelegd voor de illegale sloop van een serre en aanbouw. Eisers hebben op 28 oktober 2024 beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep niet-ontvankelijk is vanwege termijnoverschrijding. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift is zes weken, die eindigde op 3 oktober 2023. De rechtbank concludeert dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, ondanks de aangevoerde omstandigheden van eiser 5, die te maken had met psychisch onvermogen. De rechtbank stelt vast dat de overige eisers en de professionele rechtsbijstandverlener tijdig beroep hadden kunnen instellen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 16 oktober 2025 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6682

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser sub 1],
[eiser sub 2],
[eiser sub 3],
[eiser sub 4],
[eiser sub 5],
[eiser sub 6],
allen uit [plaats] , eisers
(gemachtigde: mr. P.P.J. van der Rijt),
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede (het college), verweerder
(gemachtigde: mr. A. Sanders en mr. A. Steenbergen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende], uit [plaats] , derde-belanghebbende
(gemachtigde: mr. J.C.M. Damming).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over het beroep van eisers tegen het besluit van het college van 22 augustus 2023. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het beroep van eisers ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank beoordeelt of het beroep voldoet aan de door de wet gestelde vereisten om het beroep in behandeling te kunnen nemen.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep niet aan de wet gestelde vereisten voldoet om het beroep in behandeling te kunnen nemen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2.1.
Eisers hebben op 28 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 22 augustus 2023. In dit bestreden besluit is het bezwaar van
derde-belanghebbende omtrent haar handhavingsverzoek deels gegrond verklaard en is besloten dat aan eisers een last onder dwangsom wordt opgelegd voor de illegale sloop van de serre en aanbouw.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser sub 5] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college. Derde-belanghebbende en haar gemachtigde hebben met de brief van 30 mei 2025 aangekondigd niet aanwezig te zullen zijn op zitting.

Overwegingen

Toetsingskader
3.1.
Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na de dag waarop het besluit is bekendgemaakt. [1] Het beroepschrift dient voor het einde van de termijn te zijn ontvangen. [2] Wanneer een beroepschrift niet voor het einde van de termijn is ontvangen, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
3.2.
De niet-ontvankelijkheid blijft achterwege wanneer redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest. [3] Dit betekent dat, als eenmaal is vastgesteld dat de termijn is overschreden, moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding verwijtbaar of juist verschoonbaar is.
3.3.
In dat verband zijn twee aspecten van belang. De rechtbank moet beoordelen of het niet tijdig indienen van het beroepschrift aan eisers kan worden toegerekend en, als dat niet het geval is, of eisers het beroepschrift zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd hebben ingediend. Alleen dan is de termijnoverschrijding verschoonbaar.
3.4.
De bestuursrechter kan oordelen dat de termijnoverschrijding niet aan de indiener wordt toegerekend als de termijnoverschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, zoals eisers hier ook aanvoeren. Uit rechtspraak [4] volgt dat de hoogste bestuursrechters een minder strikte uitleg van artikel 6:11 van de Awb hanteren dan voorheen in de jurisprudentie werd gevolgd. De beoordeling van de verschoonbaarheid in geval van een beroep op bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, vergt een op het individuele geval gerichte, contextuele benadering.
3.5.
Dit kunnen bijzondere omstandigheden bij de indiener zelf zijn, zoals psychisch onvermogen, ernstige ziekte of ongeval van de indiener of ziekte of overlijden van diens naasten en de zorgtaken die daarmee gepaard gaan, maar ook externe omstandigheden die voor overbelasting of stress bij de indiener zorgen. Verder kunnen de hoedanigheid van de indiener (burger, onderneming, belangenorganisatie, bestuursorgaan) en de mate van deskundigheid en professionaliteit, de omvang van de termijnoverschrijding en de partijenconstellatie (is sprake van een twee- of meerpartijengeschil) een rol spelen. Of sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet toerekenbaar is, moet de bestuursrechter van geval tot geval bekijken.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
Eisers voeren aan dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat bij eiser 5 (degene die alle verantwoordelijkheid draagt over de juridische procedures) sprake is van psychisch onvermogen (bestaande uit een burn-out en gestalkt worden door haar ex-vriend) ten tijde van het bestreden besluit en omdat het college ten onrechte een vergunningplicht heeft aangenomen die oneigenlijke druk heeft opgelegd bij eisers. Daarbij wijzen eisers erop dat zij erop hadden mogen vertrouwen dat er geen vergunningplicht was, gelet op eerdere besluitvorming door het college. De combinatie van de psychische druk bij eiser 5 die werd veroorzaakt door de juridische strijd met de buren, de bedreiging door haar ex-vriend en de ‘fout van de overheid’, creëert volgens eisers een complexe situatie waarin je van eiser 5 niet kunt verlangen dat zij in staat was om binnen de beroepstermijn adequaat op te treden. Eisers voeren tot slot aan dat ondanks de professionele rechtshulp toch sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat eiser 5 niet in staat was om een en ander juist te interpreteren en aan de rechtsbijstandverlener opdracht te geven om beroep in te stellen.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het instellen van beroep liep tot 3 oktober 2023 en dat het op 28 oktober 2024 ingediende beroepschrift buiten de wettelijke termijn van zes weken is ingediend.
4.3.
De rechtbank ziet in hetgeen wat eisers aanvoeren, zonder af te doen aan de situatie waarin eiser 5 verkeerde, geen aanleiding om de termijnoverschrijding van ruim een jaar verschoonbaar te achten. Ondanks dat eiser 5 de verantwoordelijkheid droeg over de juridische procedures, is het de rechtbank niet gebleken dat de overige eisers en/of de professionele rechtsbijstandverlener van eisers niet tijdig beroep hadden kunnen instellen.
4.4.
Dat eiser 5 niet in staat zou zijn geweest om de professionele rechtsbijstandverlener opdracht te verstrekken om beroep in te stellen, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. De professionele rechtsbijstandverlener – niet zijnde de huidige gemachtigde van eisers – was namelijk zelf ook op de hoogte van het bestreden besluit, aangezien het college deze rechtstreeks aan haar per post en per e-mail heeft gestuurd. Van een professioneel rechtsbijstandverlener mag onder meer worden verwacht dat deze de termijnen bewaakt en eventueel gebruik maakt van de mogelijkheid om een pro-formabezwaarschrift of -beroepschrift in te dienen. [5]
4.5.
Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat namens eisers op 29 augustus 2023 -binnen de beroepstermijn van de opgelegde last onder dwangsom - een aanvraag is ingediend voor een omgevingsvergunning voor de sloop van de serres om te voldoen aan die opgelegde last onder dwangsom. Hieruit volgt volgens de rechtbank dat (al dan niet de overige) eisers zich bezig hielden met de juridische procedures en in staat waren om termijnen te bewaken.
4.6.
Voor zover eisers hebben aangevoerd dat het college hen ten onrechte een omgevingsvergunning voor sloop hebben laten aanvragen, zal de rechtbank hier niet op ingaan. Dit valt namelijk buiten de omvang van dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2025.
griffier
rechter
(de griffier is buiten staat mede te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
2.Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 6:11 van de Awb.
4.Zie onder meer de uitspraken van het CBb van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, ECLI:NL:CBB:2024:32, ECLI:NL:CBB:2024:33 en ECLI:NL:CBB:2024:34.
5.Zie de uitspraak van het CBb van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, r.o. 5.1.