Beoordeling door de rechtbank
Beroep niet tijdig beslissen en beroep van rechtswege tegen bestreden besluit
12. Deze zaak is gestart met een beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op het handhavingsverzoek. Met het bestreden besluit van 21 december 2023 heeft het college alsnog op het handhavingsverzoek beslist. Omdat met het bestreden besluit alsnog op het handhavingsverzoek is beslist, is het procesbelang bij het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen komen te vervallen. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaren.
13. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft van rechtswege ook betrekking op het alsnog genomen bestreden besluit, omdat eiseres het inhoudelijk niet eens is met dit besluit.De beroepsgronden van eiseres zien op:
- de brandveiligheid;
- het voldoen aan milieuregelgeving inclusief geur en verspreiding van piepschuim in de omgeving;
- de formulering van de last;
- de hoogte van de dwangsom;
- de begunstigingstermijn.
De rechtbank zal eerst beoordelen welke regelgeving van toepassing is en zal vervolgens de beroepsgronden van eiseres beoordelen.
Welke regelgeving: Bouwbesluit 2012 en Wabo nog van toepassing
14. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Woningwet gewijzigd. Omdat voor die datum een bestuurlijke sanctie is opgelegd, is in deze zaak de Woningwet zoals die tot 1 januari 2024 gold met de onderliggende regelingen, waaronder het Bouwbesluit 2012, nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet. Verder geldt dat in deze zaak de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met de onderliggende regelingen nog van toepassing is, omdat het handhavingsverzoek voor 1 januari 2024 is ingediend. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
15. Tussen partijen is niet in geschil dat op het moment dat de last onder dwangsom werd opgelegd sprake was van de door het college geconstateerde overtreding van artikel 7.7, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.
16. Artikel 7.7, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 bepaalt dat bedrijfsmatige opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen zodanig is dat bij brand geen onveilige situatie kan ontstaan voor een op een aangrenzend perceel gelegen of op dat perceel volgens het bestemmingsplan nog te realiseren gebouw dat op grond van hoofdstuk 2 een brandcompartiment of een gedeelte van een brandcompartiment is, of voor een speeltuin, kampeerterrein of opslag van brandgevaarlijke stoffen.
17. De rechtbank overweegt dat deze bepaling uit het Bouwbesluit 2012 met de inwerkingtreding van de Omgevingswet in artikel 5.8 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen is neergelegd. De materiele normstelling is onder nieuw recht niet gewijzigd, zodat onder nieuw recht nog steeds sprake is van een overtreding.
Vier varianten van herstelmaatregelen
18. Langs de perceelsgrens waar buitenopslag plaatsvindt, staan op het perceel [adres 1] betonnen keerwanden met een hoogte van 2,14 meter. In het bestreden besluit heeft het college vier herstelmaatregelen genoemd waardoor het recyclingbedrijf aan de last onder dwangsom kon voldoen:
Variant 1: bij keerwandhoogte 2,14 meter moet de stapelhoogte lager dan 2,14 meter zijn.
Variant 2: bij keerwandhoogte 3,00 meter moet de stapelhoogte lager dan 3,00 meter zijn.
Variant 3: bij een breedte van de stapel van 6 meter, mag de stapel boven de keerwand
- op een afstand tot de keerwand van 1,8 meter, 1 meter hoger dan de keerwand zijn en
- bij een afstand tot de keerwand van 3,1 meter, 2 meter hoger dan de keerwand zijn en
- bij een afstand tot de keerwand van 3,9 meter, 3 meter hoger dan de keerwand zijn.
Variant 4: bij een breedte van de stapel van 18 meter, mag de stapel boven de keerwand
- op een afstand tot de keerwand van 2 meter, 1 meter hoger dan de keerwand zijn en
- bij een afstand tot de keerwand van 3,8 meter, 2 meter hoger dan de keerwand zijn en
- bij een afstand tot de keerwand van 5,4 meter, 3 meter hoger dan de keerwand zijn.
19. Aan deze vier varianten ligt een notitie van [adviesbureau 4] van 15 december 2023 ten grondslag. Tijdens de beroepsprocedure zijn daarnaast verschillende rapporten en notities ingebracht van [adviesbureau 5], [adviesbureau 4], [adviesbureau 1], [adviesbureau 6]en [adviesbureau 2]. De deskundigen zijn het niet eens over de vraag of een afstand tot de perceelsgrens of de keerwand aangehouden moet worden en zo ja, welke afstand dat moet zijn. Daarnaast zijn er verschillende visies over de stapelhoogte van EPS, al dan niet boven de keerwand en is er discussie over de uitgangspunten die zijn gehanteerd bij de beoordeling van de brandveilige opslag.
20. Aan de STAB is gevraagd advies uit te brengen over de vier varianten van herstelmaatregelen die het college in de bijlage bij de last onder dwangsom van 21 december 2023 heeft omschreven voor de opslag van EPS. Daarbij is onder meer de vraag gesteld of met deze herstelmaatregelen sprake is van een situatie van bedrijfsmatige opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen, die zodanig is dat bij brand geen onveilige situatie kan ontstaan voor een op een aangrenzend perceel gelegen gebouw (artikel 7.7, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012).
21. In het STAB-verslag is uitvoerig ingegaan op de brandeigenschappen van gecomprimeerd EPS, de rekenmethodiek, de uitgangspunten (vlamhoogte, hoogte van bronstraling, duur van brand in relatie tot keerwand), de brandomvang, het brandscenario, de effectiviteit van trapsgewijs stappelen, de risico- of effectbenadering en de inzet van de brandweer en BHV’ers. In het STAB-verslag is uiteengezet dat niet is vast komen te staan dat met de keuze uit een van de vier varianten voldaan kan worden aan artikel 7.7, eerste lid, Bouwbesluit 2012. In het STAB-verslag is dat als volgt toegelicht.
22. Varianten 1 en 2 maken volgens de STAB opslag tegen de op de perceelsgrens aanwezige keerwand mogelijk waardoor sprake kan zijn van direct vlamcontact, waarbij variant 1 uitgaat van de feitelijke hoogte van de keerwand en variant 2 van het realiseren van een planologisch toegestane keerwand van 3 meter. In het STAB-verslag staat dat bij direct vlamcontact brandoverslag altijd als een gegeven wordt beschouwd en daarom zijn deze varianten in strijd met artikel 7.7, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.
23. Varianten 3 en 4 zijn gebaseerd op berekeningen van [adviesbureau 4] op basis van NEN 6060/6068. Deze norm is bedoeld voor binnenopslag en houdt volgens de STAB onvoldoende rekening met de afwijkende omstandigheden die gelden voor buitenopslag. Een buitenbrand heeft andere eigenschappen en geeft aanleiding tot een significant hogere warmtestralingsbelasting in vergelijking tot een binnenbrand. De STAB vindt het aannemelijk dat buitenopslag van gecomprimeerd EPS tot grotere bronstraling en hogere vlamhoogte leidt dan waarvan [adviesbureau 4] is uitgegaan. Dit leidt tot een grotere warmteuitstralingsbelasting dan de grenswaarde van 15 kW/m² op de perceelsgrens. De STAB acht de berekeningsmethode voor buitenopslag van hout (VROM/NEN 6058), zoals Nieman voorstelt, geschikter dan het model van NEN 6060/6068. Kanttekening daarbij is dat enkele modelparameters aangepast moeten worden aan de brandeigenschappen van gecomprimeerd EPS.
24. Uit de stukken volgt verder dat [adviesbureau 2] in december 2024 brandtesten heeft uitgevoerd, omdat het brandgedrag van geperste EPS (anders dan standaard) EPS-blokken niet bekend is. De bevindingen van de brandtesten zijn neergelegd in het rapport van 6 februari 2025 en dit rapport is op 7 februari 2025 aan de STAB toegezonden. In het STAB-verslag staat hierover dat het onderzoek en de verslaglegging op dat moment al in een vergevorderd stadium was. De STAB heeft het rapport meegenomen bij de beschrijving van de onderzoeken die tijdens de procedure zijn overlegd, maar heeft haar bevindingen beperkt tot de onderlinge kritiekpunten zoals deze zijn gewisseld tussen partijen tot aan het uitbrengen van het rapport van [adviesbureau 2] . In het STAB-verslag zijn de door [adviesbureau 2] voorgestelde aanvullende voorwaarden bij één van de varianten niet beoordeeld.
25. Gelet op de conclusies uit het STAB-verslag, heeft de rechtbank mede naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van het college aanleiding gezien om aanvullend advies aan de STAB te vragen. Verzocht is om te beoordelen of met de aanvullende voorwaarden bij variant 3 uit het rapport van [adviesbureau 2] van 6 februari 2025 voldaan kan worden aan artikel 7.7, eerste lid, en artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012. In het STAB-verslag van 20 juni 2025 is hierover vervolgens advies gegeven.
26. Naar aanleiding van de brandtesten heeft [adviesbureau 2] het brandoverslagrisico beoordeeld, uitgaande van een stapel geperste EPS blokken (oppervlakte 6 x 12 m²) en een hoogte van 2,14 meter. In het rapport van 6 februari 2025 staat dat uit de berekening van het vlamlichaam blijkt dat de vlam boven de stapel EPS blokken tot een te groot brandoverslagrisico leidt bij het buurperceel. De warmtestralingsflux overschrijdt dan de grenswaarde van 15 kW/m². Dit risico kan volgens [adviesbureau 2] afgedekt worden door één van deze maatregelen te treffen:
- keerwand op perceelsgrens met 1,3 m verhogen;
- keerwand verplaatsen tot 1,5 m vanaf perceelsgrens;
- opslagstapels niet tegen keerwand aan stapelen, maar een 5 meter vrije strook aanhouden tussen opslagstapels en keerwand.
27. In het STAB-verslag van 20 juni 2025 is vermeld dat [adviesbureau 2] voor de beoordeling een eigen (vlam)model heeft ontwikkeld. De STAB kan [adviesbureau 2] volgen dat voor de beoordeling of aan artikel 7.7, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 is voldaan, aansluiting is gezocht bij de grenswaarde van 15 kW/m². Uit dit STAB-verslag volgt dat met de volgende aanvullende voorwaarden bij variant 3 uit het rapport van [adviesbureau 2] van 6 februari 2025 voldaan kan worden aan artikel 7.7, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012:
- driezijdige afscherming (bestaande keerwand met twee wanden langs de stapel);
- het aanhouden van een stapelhoogte van 2,14 m; en
- de keuze uit één van de volgende twee maatregelen:
1. verhogen van de keerwand met 1,3 m; of
2. verplaatsen van de keerwand naar 1,5 m vanaf de perceelsgrens.
De STAB vindt dat het rapport van [adviesbureau 2] voor de voorgestelde maatregel om een afstand aan te houden van 5 m tussen de keerwand en de opslagstapel (in plaats van het verhogen of verplaatsen van de keerwand) onvoldoende informatie bevat om na te kunnen gaan of daarmee aan artikel 7.7, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 kan worden voldaan. Verder heeft de STAB uiteengezet dat niet beoordeeld kan worden of met de aanvullende voorwaarden van [adviesbureau 2] voldaan kan worden aan artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012, omdat het rapport van [adviesbureau 2] geen kenbare beoordeling van dit artikel bevat.
Geschilpunten
STAB-verslag volgen?
28. Op de zitting zijn de bevindingen van de STAB met partijen besproken. Het recyclingbedrijf wil dat de uitkomst in het verslag van de STAB niet gevolgd wordt. Het recyclingbedrijf heeft het standpunt ingenomen dat de varianten in de last onder dwangsom gelet op de notities van [adviesbureau 4] in stand kunnen blijven. Omdat het Bouwbesluit 2012 geen specifieke rekenmethode voorschrijft, is het aan het bevoegd gezag om een passende methode te kiezen en volgens het recyclingbedrijf kan niet gezegd worden dat de door [adviesbureau 4] gebruikte rekenmethodiek (NEN 6060/6068) onjuist is.
29. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag de bestuursrechter in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige, als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders als dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
30. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat zij niet mag afgaan op de inhoud van het STAB-verslag. De STAB heeft uiteengezet dat uit het Bouwbesluit 2012 niet volgt welke methode gebruikt dient te worden. Omdat er geen model beschikbaar is dat is toegesneden op buitenopslag van gecomprimeerd EPS en partijen verdeeld zijn over welke rekenmethode het meest geschikt is (NEN 6060/6068 of VROM/NEN 6058), is in het STAB-verslag op deze twee methodes ingegaan. De kenmerken van deze methodes staan uitgebreid beschreven. De STAB heeft een aantal kanttekeningen geplaatst bij het gebruik van NEN 6060/6068 voor buitenopslag door Antea, omdat deze methode immers uitgaat van binnenopslag. Het STAB-verslag vermeldt dat VROM/NEN 6058, dat specifiek is bedoeld voor buitenopslag van hout, een meer realistisch uitgangspunt vormt, maar dat wel enkele parameters aangepast moeten worden aan de specifieke brandeigenschappen van gecomprimeerd EPS.
31. Gelet op de bevindingen van de STAB is de rechtbank van oordeel dat de varianten uit de last onder dwangsom niet gebaseerd hadden mogen worden op de notitie van [adviesbureau 4] van 13 december 2023, omdat daarin gerekend is met NEN 6060/6068 die volgens de STAB op brandtechnische gronden minder geschikt is.
Ook beoordelen of de situatie voldoet aan artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012?
32. Eiseres voert aan dat het college naar aanleiding van het handhavingsverzoek ook had moeten beoordelen of aan artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. Als er een brand ontstaat die groter is dan wat de brandweer kan beheersen, zoals een brand van de buitenopslag in combinatie met de gebouwen en de binnenopslag, is sprake van een gevaarlijke situatie als bedoeld in artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012. Met de voorgeschreven herstelmaatregelen kan volgens eiseres niet aan dit artikel worden voldaan.
33. De rechtbank overweegt dat niet duidelijk is of het college heeft beoordeeld of met de voorgeschreven herstelmaatregelen ook wordt voldaan aan artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012. In het bestreden besluit staan, onder het kopje ‘De opslag voldoet niet aan het Bouwbesluit’, zowel artikel 7.7 als artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 vermeld. Verderop staat in het bestreden besluit dat de opslag van EPS zodanig moet zijn dat voldaan wordt aan artikel 7.7 van het Bouwbesluit 2012.
34. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat volstaan kon worden met een toetsing aan artikel 7.7 van het Bouwbesluit 2012, omdat als aan artikel 7.7 wordt voldaan er ook aan artikel 7.10 wordt voldaan. In reactie hierop heeft de deskundige van eiseres op de zitting gesteld dat ook bij de toetsing aan artikel 7.7 de effecten van de andere opslagstapels en het op de perceelsgrens gelegen gebouw waarin ook opslagstapels liggen beschouwd hadden moeten worden.
35. De rechtbank overweegt dat in de nota van toelichting bij artikel 7.7 van het Bouwbesluit 2012 staat dat de opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen in een bouwwerk of in de open lucht zodanig moet zijn dat bij brand geen onaanvaardbaar risico ontstaat voor percelen die zijn gelegen naast het perceel waar die opslag plaatsvindt. In reactie op het standpunt van eiseres dat ten onrechte slechts het brandoverslagrisico van een deel van de buitenopslag is beschouwd, heeft de STAB vastgesteld dat de [adviesbureau 4] uitsluitend is uitgegaan van het deel van de buitenopslag op het perceel [adres 1] dat grenst aan het perceel van eiseres ( [adres 6] ). In het STAB-verslag is onder verwijzing naar wat in NEN 6058 staat over het bepalen van het uitbreidingsgebied van een brand, toegelicht dat het in de rede ligt om na te gaan of bij brand van de in eerste instantie beschouwde stapeling nabij de perceelsgrens een brand zich kan uitbreiden naar andere stapelingen en zo ja, of dit van invloed is op de berekening van de warmtestralingsbelasting op het beoogde beoordelingspunt. Dit is niet onderzocht door Antea, maar de STAB is gelet op de situatie ter plaatse van mening dat ook zonder berekeningen voldoende aannemelijk is dat de beschouwde opslag maatgevend is voor de situatie op de perceelsgrens [adres 6] en [adres 1] . Dit vanwege de afstanden tot de perceelsgrens en de gebouwen die voor afscherming zorgen. Dat een eventuele brand van de beschouwde buitenopslag zich kan uitbreiden tot andere stapels of de bedrijfsgebouwen, waarin ook EPS opgeslagen kan liggen, geeft de rechtbank geen reden om de STAB niet te volgen op het punt dat de beschouwde opslag maatgevend is voor de situatie op de perceelsgrens tussen [adres 6] en [adres 1] .
36. In de nota van toelichting bij artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 staat verder dat dit artikel een algemene verbodsbepaling («kapstokartikel») is die betrekking heeft op brandveilig gebruik waarin niet is voorzien door de andere voorschriften van dit besluit.De rechtbank oordeelt dat artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 op deze situatie niet van toepassing is. De brandgevaarlijke situatie van de buitenopslag van EPS wordt ondervangen door de eisen die zijn gesteld in artikel 7.7, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012. Voor de bedrijfsgebouwen gelden voorschriften uit afdeling 2.10.2 van het Bouwbesluit 2012. Die voorschriften zijn bedoeld om de kans op brandoverslag te beperken en om de brand te vertragen. De omstandigheid dat brand in een van de bedrijfsgebouwen mogelijk kan overslaan naar de buitenopslag is onvoldoende om te oordelen dat daardoor gelijk ook sprake is van een gevaarlijke situatie zoals bedoeld in artikel 7.10, onder b, van het Bouwbesluit 2012 die niet reeds wordt ondervangen door de eisen die zijn gesteld in artikel 7.7, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012. Voor haar oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1011. De beroepsgrond dat het college ook had moeten beoordelen of de situatie op het perceel van het recyclingbedrijf aan artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 voldoet, slaagt niet. 37. Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het college naar aanleiding van het handhavingsverzoek terecht alleen heeft beoordeeld of de opslag in overeenstemming is met artikel 7.7, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.
38. De rechtbank ziet in wat partijen naar voren hebben gebracht, verder geen grond om te oordelen dat de STAB-verslagen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of gebreken bevatten. De rechtbank volgt de STAB in haar bevindingen, zoals beschreven in overwegingen 22, 23 en 24, dat niet is vast komen te staan dat de vier in het bestreden besluit genoemde varianten van buitenopslag voldoen aan artikel 7.7, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012. Dit betekent dat het bestreden besluit op dit punt niet in stand kan blijven.
39. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Daarom ziet de rechtbank geen reden om de beroepsgronden over de lengte van de begunstigingstermijn en de hoogte van de dwangsom nog te bespreken. De rechtbank zal aan het eind van de uitspraak ingaan op de gevolgen van de vernietiging.
40. Het handhavingsverzoek zag ook op het ontbreken van de benodigde milieuvergunningen, waardoor volgens eiseres nooit is getoetst aan de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Eiseres ervaart vooral geuroverlast van het recyclingbedrijf. In het bestreden besluit is dit onderdeel van het handhavingsverzoek afgewezen. Het bestreden besluit vermeldt daarover dat uit navraag bij de Omgevingsdienst Flevoland, Gooi en Vechtstreek (OFGV) is gebleken dat er omgevingsvergunningen beperkte milieutoets zijn verleend en dat de locatie door de OFGV wordt bezocht om te controleren of aan de milieuregelgeving wordt voldaan.
41. Eiseres betoogt dat een onderbouwing in het bestreden besluit dat aan de milieuregelgeving wordt voldaan ontbreekt. De rechtbank geeft eiseres hierin gelijk. Het college heeft in het bestreden besluit niet inzichtelijk gemaakt wat de vergunde situatie is, welke milieuregels er gelden en of het recyclingbedrijf hieraan voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een gebrek in de besluitvorming. Ook daarom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Omdat tijdens de beroepsprocedure nadere stukken zijn ingediend door het college, zal de rechtbank onderzoeken of de geschilpunten daarmee uit de wereld zijn.
42. Naar aanleiding van de opdracht in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 augustus 2024 heeft het college alsnog inzichtelijk gemaakt welke vergunningen zijn verleend en welke meldingen er gedaan zijn. Ook is uiteengezet welke regels onder het oude recht en sinds 1 januari 2024 uit het Besluit activiteiten leefomgeving, op het recyclingbedrijf van toepassing zijn. Verder blijkt dat de OFGV op 22 augustus 2024 een controle heeft uitgevoerd bij het recyclingbedrijf. Daaruit is naar voren gekomen dat een aantal activiteiten niet in overeenstemming was met de vergunde situatie of dat enkele activiteiten niet waren gemeld. Met een waarschuwingsbrief van 4 september 2024 is het recyclingbedrijf hierop gewezen en in de gelegenheid gesteld de wijzigingen alsnog te melden of de gewijzigde activiteiten te staken. Het college heeft laten weten dat het recyclingbedrijf op 19 september 2024 alsnog een melding heeft gedaan voor een gasolietank en het verhogen van de doorzet en opslag van diverse afvalstoffen en dat die overtredingen daarmee zijn opgeheven.
43. In reactie op deze nadere informatie, heeft eiseres op de zitting toegelicht het college te kunnen volgen in het standpunt dat de bedrijfsvoering nu in overeenstemming is met de geldende milieuregels. Nu het bestreden besluit al vernietigd wordt ten aanzien van de herstelmaatregelen in het kader van de brandveiligheid, ziet de rechtbank in het kader van efficiënte besluitvorming aanleiding om het bestreden besluit ook op het punt van de milieuregelgeving te vernietigen. Aangezien eiseres op de zitting heeft aangegeven dat zij het college kan volgen dat de bedrijfsvoering nu in overeenstemming is met de geldende milieuregels, ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede dat het college bij het nieuw te nemen besluit dienovereenkomstig beslist. Over het aspect geur bestaat nog een geschil. De rechtbank zal hierna afzonderlijk op dat punt ingaan.
44. De OFGV heeft naar aanleiding van de controle op 22 augustus 2024 geconstateerd dat [onderzoeksbureau] in maart 2023 in opdracht van het recyclingbedrijf een geuronderzoek heeft uitgevoerd. De OFGV heeft aanvullende vragen gesteld over het geurrapport om te kunnen beoordelen of aan het Activiteitenbesluit milieubeheer en het geurbeleid van de provincie Flevoland, waaraan verweerder zich heeft geconformeerd, wordt voldaan. Met een memo van 20 september 2024 heeft [onderzoeksbureau] de gestelde vragen beantwoord. Het college heeft de rechtbank in een brief van 7 augustus 2025 laten weten dat de OFGV nog om aanvullende informatie heeft verzocht. Op de zitting werd duidelijk dat de OFGV deze informatie recent heeft ontvangen en dat een geurspecialist heeft beoordeeld dat aan het geurbeleid wordt voldaan.
45. Eiseres heeft op de zitting meegedeeld dat zij niet bekend is met de laatste informatie en daar nog op wil reageren. Zij betwijfelt of het geurrapport dat in opdracht van het recyclingbedrijf is uitgevoerd wel representatief is. Zo zijn metingen in de middag uitgevoerd, terwijl de geuroverlast in de vroege ochtend (rond 5.30 uur) volgens eiseres het sterkst is. De rechtbank stelt vast dat het geuraspect op dit moment onvoldoende is uitgekristalliseerd om tot finale geschilbeslechting te komen. De rechtbank zal bij de conclusie en gevolgen ingaan op wat er op dit punt nog moet gebeuren.
Ingetrokken beroepsgronden
46. Eiseres voert onder verwijzing naar foto’s aan dat het piepschuim niet goed wordt verpakt, waardoor overal op het terrein en daarbuiten (stukken) piepschuim rondslingeren. Op de zitting heeft eiseres verklaard dat dit niet meer speelt sinds de opslagstapels zijn verlaagd en dat zij hierover geen oordeel van de rechtbank meer hoeft.
47. Op de zitting heeft eiseres ook haar beroepsgrond dat de last onvoldoende duidelijk en concreet is geformuleerd ingetrokken.