ECLI:NL:RBMNE:2024:4261

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/4284
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake opslag van EPS door bedrijf

Op 16 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak tussen [verzoekster] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Urk. Verzoekster had verzocht om de voorlopige voorziening, getroffen in een eerdere uitspraak van 2 mei 2024, op te heffen. Deze voorziening betrof de wijze van opslag van EPS (piepschuim) en was ingesteld naar aanleiding van een handhavingsverzoek van derde-partij, die overlast en brandgevaar door de opslag van EPS meldde.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat de feiten en omstandigheden niet zodanig waren gewijzigd dat er aanleiding was om de eerdere voorziening te herzien. Verzoekster had aangevoerd dat de opslag van EPS boven de keerwand mogelijk zou zijn volgens een rapport van [adviesbureau 1], maar dit werd tegengesproken door een rapport van [adviesbureau 2] van derde-partij. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college niet adequaat had gereageerd op het verzoek om opheffing en dat er nog onduidelijkheid bestond over de milieuvergunningen van verzoekster.

De voorzieningenrechter benadrukte dat het college voortvarender moet handelen in deze zaak, zodat de beroepszaak op een zitting kan worden behandeld. De uitspraak van de voorzieningenrechter houdt in dat de opslag van EPS op perceel [nummer] tegen de keerwand aan geplaatst mag worden, maar niet hoger dan de keerwand zelf. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4284

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.G.J. Laan),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Urk, verweerder

(gemachtigde: D. Borghuis).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] B.V., uit [vestigingsplaats]

(gemachtigde: mr. T. Wiedeler).
In deze uitspraak worden partijen verzoekster, het college en derde-partij genoemd.

Inleiding

1. Verzoekster is gevestigd aan onder meer de [adres 1] en [adres 2] in [vestigingsplaats] en verwerkt al
meer dan 25 jaar afval van EPS (Expanded Polystyrene, beter bekend als piepschuim). Derde-partij is gevestigd aan onder meer de [adres 3] en [adres 4] in [vestigingsplaats] en is vanaf de jaren 70 uitgegroeid tot een totaalonderhoudsbedrijf.
2. Derde-partij heeft het college gevraagd om handhavend op te treden tegen de overlast
van EPS in de omgeving inclusief de geuroverlast, het brandgevaar dat de opslag van EPS vormt, de strijdigheid van de bedrijfsactiviteiten met het bestemmingsplan en het ontbreken van de benodigde milieuvergunningen.
3. Het college heeft in zijn besluit van 21 december 2023 (het bestreden besluit) het
handhavingsverzoek toegewezen ten aanzien van de brandveiligheid en voor het overige afgewezen. Het college heeft verzoekster opgedragen om het EPS zodanig op te slaan, dat wordt voldaan aan artikel 7.7 van het Bouwbesluit 2012. Het college heeft als mogelijke herstelmaatregel vier varianten voorgelegd, die er volgens het college toe leiden dat de opslag voldoet aan artikel 7.7 van het Bouwbesluit 2012.
4. Derde-partij heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer UTR
23/6073) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaak UTR 24/2092).
5. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en
het bestreden besluit van 21 december 2023 geschorst. De voorzieningenrechter heeft verzoekster bij wijze van voorlopige voorziening opgedragen dat de opslag van EPS op perceel [nummer] ( [adres 1] ) tegen de keerwand aan geplaatst mag worden, maar niet hoger mag worden gestapeld dan de keerwand. Voor de aanleiding en de overwegingen voor het treffen van de voorziening verwijst de voorzieningenrechter naar die uitspraak. [1]
6. Verzoekster heeft verzocht de door de voorzieningenrechter getroffen voorziening op te
heffen. Zij wordt door de getroffen voorziening in haar bedrijfsvoering geschaad en lijdt een onevenredig nadeel. Bovendien lijdt zij schade doordat voorraden zich ophopen en zij alternatieve locaties voor opslag moet zoeken. Bij haar verzoek heeft verzoekster een rapport van 14 juni 2024 van [adviesbureau 1] meegezonden.
7. Derde-partij heeft op 5 juli 2024 gereageerd op het verzoek om opheffing van de
voorziening. Bij haar reactie heeft zij een rapport van 5 juli 2024 van [adviesbureau 2] B.V. (hierna: [adviesbureau 2] ) gevoegd. Derde-partij heeft ook een nieuw verzoek (zaaknummer UTR 24/4645) om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek zal apart worden behandeld.
8. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter of er aanleiding is om de getroffen
voorziening op te heffen of te wijzigen. [2] Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:87, tweede lid, in combinatie met artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige
voorziening af. Zij geeft hiervoor de volgende motivering.
10. Bij de beoordeling van het verzoek kijkt de voorzieningenrechter naar de feiten en
omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het bestreden besluit is geschorst en de voorziening is getroffen.
11. Verzoekster voert aan dat uit het laatste rapport van [adviesbureau 1] , in combinatie
met het eerdere rapport van 15 december 2023, volgt dat EPS boven de keerwand mag worden opgeslagen conform de berekeningsmethode van tabel 4.1 en bijlage 1 van het rapport van 14 juni 2024. [adviesbureau 1] komt tot de conclusie dat sprake is van een brandveilige situatie wanneer de opslag van EPS 1 meter hoger wordt opgestapeld boven de keerwand en de opslag 2 meter uit de perceelsgrens blijft. Wanneer de opslag 2 meter hoger wordt gestapeld boven de keerwand, dan dient de opslag 3,8 meter uit de perceelsgrens te blijven. Omwille van een eenduidige, eenvoudige bedrijfsvoering hanteert verzoekster dat een 1 meter hoge opslag boven de keerwand 2 meter uit de perceelsgrens blijft en een 2 meter hoge opslag 4 meter uit de perceelsgrens blijft.
12. Derde-partij reageert negatief op het verzoek om de voorziening op te heffen en verwijst
hiervoor naar het rapport van [adviesbureau 2] van 5 juli 2024. Daaruit blijkt dat het rapport van 14 juni 2024 van [adviesbureau 1] op onjuiste berekeningen en standpunten is gebaseerd. [adviesbureau 2] komt op basis van eigen berekeningen tot de conclusie dat bij een stapelhoogte van 2,14 meter (dit is de hoogte van de keerwand) een minimale afstand van 9,35 meter tot de keerwand noodzakelijk is om een brandveilige omgeving te creëren. Bij hoger stapelen wordt de minimaal vereiste afstand tot de keerwand groter. De eerder door de voorzieningenrechter getroffen voorziening is volgens derde-partij niet afdoende, vandaar het verzoek om een nieuwe, verdergaande, voorziening (zaaknummer UTR 24/4645). Het verzoek om opheffing van de door de voorzieningenrechter getroffen voorziening moet, gezien het grote risico dat bij brand overslag naar naburige percelen plaatsvindt, volgens derde-partij in ieder geval worden afgewezen.
13. De voorzieningenrechter ziet zich op dit moment dus wederom geconfronteerd met een
deskundigenrapport van [adviesbureau 1] dat wordt tegengesproken door de deskundige(n) van derde-partij. Dat was eerder voor de voorzieningenrechter reden om het zekere voor het onzekere te nemen en met de uitspraak van 2 mei 2024 een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft in die uitspraak uitdrukkelijk overwogen dat het voor de hand ligt dat het college bij een verzoek om opheffing advies inwint van een derde deskundige, maar het college heeft er toch voor gekozen om opnieuw advies in te winnen bij [adviesbureau 1] . Het tweede rapport van [adviesbureau 1] kan dan ook niet als basis dienen om de getroffen voorziening op te heffen, al helemaal niet omdat dit tweede rapport afwijkt van het tijdens de eerdere zitting ingenomen standpunt dat er op advies van de brandweer geen luchtsluis tussen de keerwand en de opslag moest bestaan. Daar komt nog eens bij dat het college niet heeft gereageerd op het verzoek om opheffing van de schorsing (verzoekster heeft het tweede rapport van [adviesbureau 1] ingediend) terwijl dat wel voor de hand lag en het ook nog steeds niet duidelijk is of er voor de opslag van EPS voorschriften zijn opgenomen in de geldende milieuvergunningen van verzoekster.
14. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de
getroffen voorlopige voorziening op te heffen. Dit betekent dat het bestreden besluit geschorst blijft en dat de opslag van EPS op perceel [nummer] ( [adres 1] ) tegen de keerwand aan geplaatst mag worden, maar niet hoger mag worden gestapeld dan de keerwand.
Behandeling van het beroep wacht op informatie en/of besluitvorming van het college
15. De voorzieningenrechter vindt dat het college in deze zaak voortvarender moet
handelen. Zij stelt vast dat het college (of de OFGV namens het college) nog geen duidelijkheid heeft gegeven over de andere onderdelen van het handhavingsverzoek waarover hij nog gemotiveerd moest beslissen, namelijk de geursituatie en de vraag of derde-partij beschikt over de benodigde vergunningen (ook voor de milieubelastende activiteiten). Zoals in de uitspraak van 2 mei 2024 is overwogen, heeft de behandeling van het beroep pas zin als het nadere onderzoek is uitgevoerd en het college zich heeft uitgesproken over de mogelijke consequenties ervan. Hetzelfde geldt voor het bieden van duidelijkheid over welke wijze van EPS-opslag volgens het college voldoet aan het Bouwbesluit 2012, nu het laatste rapport van [adviesbureau 1] afwijkt van het eerder ingenomen standpunt dat op advies van de brandweer géén luchtsluis tussen de keerwand en de opslag gecreëerd moest worden. Door niet te reageren heeft het college ten opzichte van de situatie in april 2024 alleen maar meer onduidelijkheid gecreëerd, terwijl in deze handhavingszaken de belangen van zowel verzoekster als van derde-partij groot zijn. Bovendien dwingt het partijen tot het indienen van nieuwe verzoeken, wat kan worden voorkomen als de beroepszaak op korte termijn kan worden behandeld. De voorzieningenrechter verwacht dan ook dat het college zich actiever zal opstellen dan tot nu het geval is.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2024.
verhinderd te tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van 2 mei 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:2796.
2.Zie artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.