Beoordeling door de voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft een voorlopige voorziening.
Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de beroepsprocedure (de bodemzaak) niet.
Het verzoek om handhavend op te treden
8. Verzoekster heeft het college gevraagd om handhavend op te treden tegen de overlast
van EPS (Expanded Polystyrene, beter bekend als piepschuim) in de omgeving inclusief de geuroverlast, het brandgevaar dat de opslag van EPS vormt, de strijdigheid van de bedrijfsactiviteiten met het bestemmingsplan en het ontbreken van de benodigde milieuvergunningen.
9. Het college heeft in zijn besluit van 21 december 2023 het handhavingsverzoek
toegewezen ten aanzien van de brandveiligheid en voor het overige afgewezen. Het college heeft daarvoor de volgende motivering gegeven. Voor de met het bestemmingsplan strijdige activiteiten is op 20 juni 2022 een omgevingsvergunning verleend, die inmiddels onherroepelijk is. Verder is uit navraag bij de Omgevingsdienst Flevoland, Gooi- en Vechtstreek (OFGV) gebleken dat derde-partij beschikt over omgevingsvergunningen beperkte milieutoets en dat de OFGV controleert of aan de milieuregelgeving wordt voldaan. De geplaatste keerwanden zorgen ervoor dat het EPS minder over het bedrijfsterrein wordt verspreid. Deze drie delen van het verzoek worden daarom afgewezen. Omdat de opslag van het EPS op het terrein niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 heeft het college het handhavingsverzoek op dit punt toegewezen en derde-partij een last onder dwangsom opgelegd.
10. Het college heeft derde-partij opgedragen om het EPS zodanig op te slaan, dat wordt
voldaan aan artikel 7.7 van het Bouwbesluit 2012. Het college heeft als mogelijke herstelmaatregel vier varianten voorgelegd, die er volgens het college toe leiden dat de opslag voldoet aan artikel 7.7 van het Bouwbesluit 2012.
Het verzoek om voorlopige voorziening
11. Verzoekster stelt dat het college ten onrechte voorbijgaat aan de geuroverlast en de
gezondheidsklachten die haar medewerkers daardoor ondervinden. Of er überhaupt ooit een geuronderzoek heeft plaatsgevonden, is niet duidelijk. Ook is er geen geurrapport overgelegd waaruit blijkt dat aan de normen wordt voldaan. Het besluit vindt zij op dit punt onvolledig en onzorgvuldig voorbereid. Verzoekster vindt het raar dat het college geen duidelijkheid kan bieden – ook niet na een verzoek op grond van de Wet open overheid – over de (milieu)vergunningen die aan derde-partij zijn verleend. Het is voor haar daardoor onmogelijk om te controleren of derde-partij beschikt over de noodzakelijke vergunningen en of daaraan voorschriften zijn verbonden. Verzoekster stelt zich verder op het standpunt dat, ook als het EPS wordt opgeslagen conform een van de vier voorgestelde varianten, niet wordt voldaan aan artikel 7.7 van het Bouwbesluit 2012. Het verlagen van alleen de eerste rij EPS is volgens haar niet afdoende om een brandveilige situatie te creëren. Zij wijst voor de onderbouwing op het rapport van [adviesbureau 1] , waaruit blijkt dat een brandveilige situatie pas wordt bereikt als er tot maximaal 1.20 meter hoog wordt gestapeld en er een minimale afstand van 3 meter tussen de keerwand en de eerste rij EPS wordt aangehouden.
12. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter om derde-partij te gelasten de
bedrijfsvoering te staken, totdat aangetoond is dat aan de geldende wet- en regelgeving wordt voldaan. Als minder verstrekkende voorziening verzoekt zij om het college op te dragen om binnen één week alsnog een besluit te nemen dat strekt tot handhavend optreden of om andere voorzieningen te treffen die de voorzieningenrechter geraden acht. Doel van het verzoek is om te bewerkstelligen dat de bedrijfsvoering van derde-partij in overeenstemming wordt gebracht met het Bouwbesluit 2012 en met alle overige geldende wettelijke voorschriften, totdat uitspraak is gedaan op het beroep.
Toets door voorzieningenrechter
13. Een voorlopige voorziening is een spoedmaatregel om te voorkomen dat er
onomkeerbare dingen gebeuren als gevolg van een besluit, voordat op het beroep is beslist. Bij de beoordeling of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen, kan de voorzieningenrechter het gewicht van de betrokken belangen betrekken en de verwachtingen over de uitkomst van de beroepszaak. Dat laatste wordt ook wel de rechtmatigheidstoets genoemd. Als het verzoek om een voorlopige voorziening tijdens een beroepsprocedure is gedaan, kan de voorzieningenrechter ook meteen op het beroep beslissen.
Geen beslissing op het beroep en beperkte rechtmatigheidstoets
14. De voorzieningenrechter vindt dat de zaak zich er niet voor leent om ook al op het
beroep te beslissen. De procedure bij de voorzieningenrechter biedt namelijk maar beperkt ruimte voor een diepgravende beoordeling van uitgebreide standpunten die de rechtmatigheid van een besluit raken. Zeker als die standpunten technisch-inhoudelijke aspecten raken die niet gaan over de juridische regels zelf. Dat is in deze zaak aan de orde, omdat voor een inhoudelijke beoordeling van de standpunten van partijen over – met name – de brandveiligheid van de EPS-opslag moet worden gekeken naar het door het college gebruikte advies van [adviesbureau 2] van 15 december 2023 en het eerdergenoemde [adviesbureau 1] dat verzoekster heeft ingediend. Deze rapporten zijn opgesteld door deskundigen op het gebied van brandveiligheid, terwijl de voorzieningenrechter zelf niet zo’n expert is. Daarbij komt dat de gemachtigde van het college op de zitting heeft verklaard dat [adviesbureau 2] is gevraagd te reageren op het rapport van [adviesbureau 1] maar dat die schriftelijke reactie nog niet beschikbaar is. Om deze redenen zal de voorzieningenrechter de zaak niet inhoudelijk beoordelen. Het is aan de rechtbank om dat te doen bij de behandeling van het beroep. Daar is dan meer tijd en ruimte voor. De voorzieningenrechter zal dus niet ‘kortsluiten’.
15. Gelet op de belangen en wat besproken is tijdens de zitting zal de voorzieningenrechter
voor een deel wel ingaan op de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Wat de voorzieningenrechter vervolgens zal doen, is bekijken welke belangen partijen hebben en die belangen vervolgens tegen elkaar afwegen. Het gaat dan om de belangen die spelen tot het moment van de latere inhoudelijke beoordeling door de rechtbank.
16. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Woningwet
gewijzigd. Omdat voor die datum het handhavingsverzoek is ingediend en een bestuurlijke sanctie is opgelegd, is in deze zaak de Woningwet zoals die tot 1 januari 2024 gold met de onderliggende regelingen, waaronder het Bouwbesluit 2012, nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Beperkte rechtmatigheidstoets
17. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college het handhavingsverzoek over de
aspecten geur/gezondheid en de milieuvergunningsituatie van derde-partij heeft afgewezen, zonder deze aspecten te beoordelen. Het college heeft dit op de zitting erkend. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van het college opgemerkt dat ook niet is beoogd om op deze punten uit het handhavingsverzoek te beslissen, omdat verzoekster bij de OFGV moet zijn. De gemachtigden van het college en van derde-partij hebben op de zitting gesteld dat de OFGV handhavingsverzoeken op het gebied van milieu beoordeelt en daarover besluiten neemt. Het college heeft daarom alleen gekeken naar het bestemmingsplan en daarnaast beoordeeld of de opslag voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Voor zover verzoekster een beoordeling of handhaving wenst op milieuaspecten, moet zij zich volgens beide gemachtigden tot de OFGV wenden. De voorzieningenrechter geeft de gemachtigden daarin geen gelijk.
18. Het uitgangspunt in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is dat er
steeds één bevoegd gezag is, ook als het gaat om de handhaving ten aanzien van de omgevingsvergunning. In beginsel is dat het college van burgemeester en wethouders, tenzij gedeputeerde staten of een minister als bevoegd gezag zijn aangewezen. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de betrokken omgevingswetgeving en dient in dat kader gegevens te verzamelen en te registreren, klachten met betrekking tot de (niet-)naleving te behandelen en zo nodig sancties op te leggen.
19. Het college kan, en is voor een aantal taken zelfs verplicht om, de milieutaken (te)
laten uitvoeren door een omgevingsdienst, maar dat betekent niet dat daarmee de bevoegdheid van het college verschuift naar de omgevingsdienst. De omgevingsdienst – in dit geval de OFGV – kan, afhankelijk van het verleende mandaat, vergunningen verlenen, toezicht houden en handhaven maar doet dat steeds namens het college en niet in de plaats van het college. Het college blijft verantwoordelijk. Anders dan de gemachtigde van derde-partij op de zitting heeft gesteld, is een omgevingsdienst bovendien geen bestuursorgaan maar een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Dit betekent dat het college had moeten zorgen dat ook de aspecten geur/gezondheid en de milieuvergunningsituatie uit het handhavingsverzoek werden opgepakt. Het college had zich dan naar keuze kunnen laten bijstaan door de OFGV of hij had het verzoek kunnen doorzenden naar de OFGV zodat de OFGV een besluit namens hem kon nemen. Tijdens de zitting hebben de gemachtigden van het college en derde-partij nog verklaard dat derde-partij beschikt over geurrapporten en over de juiste vergunningen maar een compleet overzicht van de (milieu/omgevings)vergunningen en de reikwijdte daarvan is niet gegeven en ook de geursituatie is niet duidelijk. Daarmee is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en is ook de motivering ervan onvolledig.
20. Het college is in het bestreden besluit wel ingegaan op de vraag of de opslag van het
EPS voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Het college heeft, hoewel dit niet blijkt uit het bestreden besluit, advies ingewonnen van [adviesbureau 2] en aan de hand van dat advies aan derde-partij de last opgelegd om aan artikel 7.7 van het Bouwbesluit 2012 te voldoen. Verzoekster heeft het rapport van [adviesbureau 1] ingebracht, waaruit blijkt dat ook als het EPS wordt opgeslagen conform het advies van [adviesbureau 2] , nog steeds niet wordt voldaan aan het Bouwbesluit 2012. De reactie van [adviesbureau 2] op het rapport van [adviesbureau 1] is op dit moment nog niet beschikbaar. De voorzieningenrechter heeft dus te maken met twee rapporten van deskundigen die elkaar tegenspreken. Verder is ook onduidelijk gebleven of in de geldende omgevingsvergunningen (inclusief milieuactiviteiten) van derde-partij voorschriften zijn opgenomen voor de wijze van opslag van het EPS. Deze spoedprocedure vindt de voorzieningenrechter dan ook niet geschikt om een oordeel te geven over de vraag of derde-partij aan het Bouwbesluit 2012 voldoet als zij het EPS conform de vier varianten uit de last opslaat.
21. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat pas op basis van nader onderzoek
uitspraken kunnen worden gedaan over de vraag of de wijze van opslag van het EPS voldoet aan het Bouwbesluit 2012 en de vraag of de vergunningen van derde-partij toereikend zijn om vast te stellen dat de bedrijfsvoering voldoet aan de geldende (geur)normen. De uitkomst van dit onderzoek kan zijn dat aanvullende maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke normen uit de bouw- en milieuwetgeving maar dat is niet zeker. Duidelijk is wel dat het bestreden besluit zoals het nu luidt niet in stand kan blijven, omdat het college niet op alle aspecten voldoende gemotiveerd heeft beslist.
Het treffen van een voorziening: belangenafweging
22. De vraag is vervolgens of en zo ja welke voorziening moet worden getroffen in de tijd
die nodig is voor nader onderzoek én in afwachting van de behandeling van het beroep door de rechtbank.
23. Verzoekster heeft toegelicht dat zij zich voor de korte termijn vooral zorgen maakt over
de brandveiligheid van de EPS-opslag en wijst daarvoor op het rapport van [adviesbureau 1] en de afwijzingen die zij ontvangt van verzekeraars. Verzoekster ziet, omdat ze ook zorgen heeft over de milieusituatie, het liefst dat de activiteiten van derde-partij worden stilgelegd totdat meer duidelijkheid bestaat. Als de voorzieningenrechter daartoe niet overgaat, wil zij dat in ieder geval de opslag van EPS plaatsvindt conform het rapport van [adviesbureau 1] . Dat wil zeggen dat de opslag een afstand van minimaal 3 meter tot de keerwand moet aanhouden en dat niet hoger mag worden gestapeld dan 1,2 meter hoog.
24. Derde-partij heeft verklaard dat zij de wijze van opslag van het EPS heeft aangepast
in overeenstemming met de last die het college, na het inwinnen van deskundig advies, heeft opgelegd. Zij vindt dat zij er daarom van mag uitgaan dat geen sprake meer is van een overtreding. Het college heeft dit ook bevestigd. Over de milieusituatie heeft verzoekster gesteld dat zij beschikt over de nodige vergunningen en geurrapporten en dat zij voldoet aan de regelgeving. Als verzoekster stelt dat niet voldaan wordt aan de geurnomen, dan is het aan verzoekster om met een tegenrapport te komen. Het stilleggen van de activiteiten of het beperken van de opslagmogelijkheden gaat in ieder geval veel te ver.
25. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat derde-partij heeft voldaan aan de
last en dat de gewijzigde trapsgewijze opslag van het EPS voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Er is daarom geen sprake meer van een situatie waarin hij handhavend moet optreden. Het college verwacht ook geen problemen op milieugebied, nu de OFGV heeft verklaard dat derde-partij beschikt over omgevingsvergunningen beperkte milieutoets en bij controles geen overtredingen worden geconstateerd.
26. De voorzieningenrechter stelt vast dat de spoedeisendheid van het verzoek vooral is
ingegeven door de zorgen omtrent de brandveiligheid van de opslag van het EPS. Zij zal daarom de vraag of een voorziening moet worden getroffen beperken tot dit onderdeel.
27. De voorzieningenrechter overweegt dat derde-partij er in beginsel van mocht
uitgaan dat de huidige wijze van opslag van het EPS in overeenstemming is met het Bouwbesluit 2012, nu het college haar heeft laten weten dat er na het opleggen van de last geen overtreding meer geconstateerd is. Aan de andere kant heeft verzoekster het recht om bij de rechtbank de vraag aan de orde te stellen of inderdaad geen sprake (meer) is van een overtreding van het Bouwbesluit 2012. In veel gevallen zal een belangenafweging onder deze omstandigheden uitvallen in het voordeel van de partij die meent te hebben mogen vertrouwen op het bevoegd gezag. In dit geval is echter de brandveiligheid in het geding, liggen er twee tegenstrijdige rapporten van deskundigen en is de voorzieningenrechter zelf geen deskundige. Zij heeft nog geprobeerd een deskundige in te schakelen voor advies, maar op deze korte termijn was dat niet mogelijk. Dat maakt dat de voorzieningenrechter het zekere voor het onzekere neemt en toch een voorziening zal treffen.
28. Voor het bepalen welke voorziening passend is, heeft de voorzieningenrechter
gekeken naar de informatie die zij heeft en hoe zij het beste recht doet aan alle betrokken belangen. Daarbij speelt ook zeker een rol dat het college, ondanks het verzoek om aanhouding van de beroepszaak en ondanks dit ingediende verzoekschrift, nog geen deskundige reactie heeft gegeven op het rapport van [adviesbureau 1] . Daarnaast heeft verzoekster op de zitting foto’s laten zien waaruit bleek dat op de ochtend van deze zittingsdag niet al het EPS-materiaal was afgedekt en losse stukjes EPS rondzwierven. Het is voor de voorzieningenrechter niet in te schatten in hoeverre dit de situatie onveilig(er) maakt. Wel neemt zij in haar overweging mee dat derde-partij tijdens de zitting heeft toegelicht dat de brandweer heeft geadviseerd juist géén drie meter afstand van de keerwand te hanteren, omdat op deze wijze een luchtsluis wordt gecreëerd terwijl dat uit het oogpunt van brandgevaar en -beheersing juist vermeden moet worden. Verder zal zij de voorziening beperken tot de EPS-opslag op het terrein [adres] , perceel [perceelnummer] , omdat dit perceel het dichtst bij verzoekster ligt.
29. De voorzieningenrechter zal bepalen dat de opslag van EPS op perceel [perceelnummer] tegen
de keerwand aan geplaatst mag worden maar niet hoger mag worden gestapeld dan de keerwand. De trapsgewijze opslag die nu plaatsvindt, moet op dit perceel dus worden beëindigd.