ECLI:NL:RBMNE:2025:5494

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
16-112856-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van handel in cocaïne en witwassen door verdachte gedurende een periode van zeventien maanden

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende zeventien maanden schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne en het witwassen van een geldbedrag. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van het verkopen van cocaïne in de periode van 10 juni 2023 tot en met 29 oktober 2024 in Leerdam, en van het witwassen van een bedrag van ongeveer €13.667 op 2 oktober 2024. Tijdens de terechtzitting op 7 oktober 2025 heeft de rechtbank de vorderingen van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zestien maanden, terwijl de verdediging pleitte voor een straf die gelijk zou zijn aan de duur van het voorarrest, met een voorwaardelijk deel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan beide feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 365 dagen, waarvan 259 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 480 uren. De rechtbank overwoog dat de verdachte zijn leven had gebeterd en dat een lange periode van detentie niet zou bijdragen aan zijn positieve gedragsverandering. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen geldbedragen en telefoons verbeurd verklaard, omdat deze verkregen zijn door de handel in cocaïne. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/112856-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 oktober 2025
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [plaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen en standpunten van de officier van justitie, mr. V.E. van der Horst en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 10 juni 2023 tot en met 29 oktober 2024 te Leerdam, samen met anderen of alleen, cocaïne heeft verkocht;
Feit 2: op of omstreeks 2 oktober 2024 te Leerdam, een geldbedrag (van ongeveer €13.667) heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dit betekent dat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van een deel van de ten laste gelegde periode, namelijk de periode juni tot en met december 2023. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman verzocht om bewezen te verklaren dat verdachte een geldbedrag van slechts €3.667,00 heeft witgewassen. Voor zover van belang worden de standpunten van de raadsman hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft beide feiten (grotendeels) bekend. De raadsman heeft geen volledige vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de onderstaande bewijsmiddelen. [1] Ter zitting is enkel discussie geweest over de precieze duur van de pleegperiode, het medeplegen en de omvang van het witgewassen geldbedrag. Op deze aspecten zal de rechtbank in de bewijsoverwegingen ingaan.
Bewijsmiddelen feit 1
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 oktober 2025;
  • het proces-verbaal van 8 november 2024, inhoudende de verklaring van getuige [getuige] ;
- het proces-verbaal (inclusief bijlagen) van 5 november 2025, betreffende het onderzoek naar de onder verdachte in beslag genomen iPhone 8; [3]
- het proces-verbaal (inclusief bijlagen) van 7 februari 2025, betreffende het onderzoek naar de onder verdachte in beslag genomen iPhone 15. [4]
Bewijsoverwegingen feit 1
Ten aanzien van de pleegperiode
De raadsman heeft aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte zich tussen juni en december 2023 al bezighield met cocaïnehandel. De rechtbank ziet dit anders en overweegt als volgt.
Getuige [getuige] verklaarde op 8 november 2024 dat zij in de afgelopen anderhalf jaar (dus al vóór juni 2023) regelmatig cocaïne heeft gekocht van twee jongens die verbonden waren aan ‘ [accountnaam] .’ Verdachte heeft bekend dat hij gebruik heeft gemaakt van dit account. De getuige kreeg een foto van verdachte getoond en herkende hem als een van de twee jongens van wie zij cocaïne kocht. Uit de verklaring van en herkenning door getuige [getuige] blijkt dat verdachte al vóór januari 2024 in cocaïne handelde. Dit blijkt ook uit de twee telefoons die onder verdachte in beslag zijn genomen. Hierop zijn namelijk diverse berichten over de handel in cocaïne aangetroffen die vóór 2024 zijn verstuurd en ontvangen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij zijn dealertelefoon in januari 2024 voor €1000 van iemand anders heeft gekocht en dat hij vóór dat moment nog niet de persoon achter het account ‘ [accountnaam] ’ was. Deze verklaring is niet concreet en wordt weerlegd door de verklaring van getuige [getuige] . Gelet op het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich van juni 2023 tot en met oktober 2024 bezig heeft gehouden met de handel in cocaïne.
Ten aanzien van het medeplegen
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij bij de cocaïnehandel niet met andere personen samenwerkte, maar de rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt dat er in ieder geval één andere persoon bij de cocaïnehandel betrokken was. Uit de telefoons van verdachte blijkt ook dat verdachte samenwerkte met anderen. Zo werden op de iPhone 8 (onder meer) berichten aan afnemers aangetroffen met de tekst ‘die andere komt een tijdje niet’, ‘ [bijnaam] is er niet’. Op de iPhone 15 werd (onder meer) een bericht van verdachte aan ‘ [bijnaam] ’ aangetroffen waarin verdachte vraagt: ‘kan je een grote bij [adres 2] gooien in [plaats] .’ Ook werd op deze telefoon een bericht van verdachte aan ‘ [bijnaam] ’ aangetroffen met de tekst: ‘dan is ie er bijna, sorry man deze jongen is nieuw.’ Deze (en andere) berichten wijzen erop dat verdachte andere personen aanstuurde om bestellingen af te leveren. Gelet hierop acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen feit 2
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 oktober 2025;
  • het proces-verbaal van 29 oktober 2024, betreffende de beschrijving van de doorzoeking op de [adres 1] te [plaats] ;
- het proces-verbaal van 29 oktober 2024, betreffende de beschrijving van de doorzoeking op de [adres 1] te [plaats] ; [6]
- een kennisgeving van inbeslagneming van 29 oktober 2024, betreffende de inbeslagname van een contant geldbedrag van €692,30; [7]
Bewijsoverweging feit 2
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen. Bij verdachte is een contant geldbedrag van in totaal €13.667,30 aangetroffen. Verdachte heeft bekend dat een deel van het aangetroffen geldbedrag afkomstig is van de handel in cocaïne. Hij heeft ook gezegd dat een deel van ongeveer €10.000,- spaargeld betreft voor zijn destijds voorgenomen huwelijk. Dat zou hij legaal hebben verdiend en deels van familieleden hebben gekregen. Dat het Openbaar Ministerie deze min of meer concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring niet heeft onderzocht, doet er niet aan af dat voor het volledige bedrag (dus ook voor de € 10.000) geldt dat er sprake is van witwassen. Er heeft namelijk vermenging plaatsgevonden: een deel van het aangetroffen geldbedrag heeft zonder meer een criminele herkomst.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat wanneer zich in een bepaald geldbedrag bestanddelen met een criminele herkomst bevinden, dit op zichzelf nog niet meebrengt dat het gehele geldbedrag als van misdrijf afkomstig moet worden aangemerkt. [8] Wanneer echter een gering geldbedrag wordt vermengd met een groot, legaal verkregen geldbedrag, dan kan dit tot gevolg kan hebben dat het totale geldbedrag wordt aangemerkt als gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig. [9] De rechtbank vindt het in deze zaak in de rede liggen om het totale geldbedrag als ‘gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig’ aan te merken. De rechtbank weegt hierbij mee dat verdachte gedurende een lange periode van zeventien maanden in cocaïne heeft gehandeld. Hierdoor is het totale contante geldbedrag met een gedeeltelijk legale herkomst ‘besmet’ geraakt door geld met een criminele herkomst. Daarom oordeelt de rechtbank dat het bij verdachte aangetroffen contante geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit geldbedrag heeft witgewassen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op meerdere tijdstippen in de periode van 10 juni 2023 tot 29 oktober 2024 te Leerdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk
heeft verkocht,
afgeleverd, verstrekt en vervoerd,
gebruikershoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I
2
op of omstreeks 29 oktober 2024 te Leerdam,
althans in Nederland,
voorwerpen te weten meerdere
geldbedragen (van in totaal 13.667,30 euro), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerpen -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2:eenvoudig witwassen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte een gevangenisstraf op te leggen, bestaande uit een onvoorwaardelijk deel gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijk deel voor de duur van twaalf maanden, plus de maximale taakstraf van 480 uren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zijn leven heeft gebeterd en het niet alleen voor hemzelf, maar ook voor de samenleving beter is dat hij aan het werk wordt gezet dan dat hij gedetineerd wordt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende een periode van zeventien maanden schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Hij is hiermee begonnen omdat hij geld nodig had om zijn bruiloft te bekostigen en zijn studieschuld af te betalen. Onder invloed van deze financiële stress heeft verdachte, die destijds zelf cocaïne gebruikte, aan een dealer gevraagd of hij zelf ook kon beginnen met dealen. Uit het dossier blijkt dat verdachte veel moeite heeft gedaan om zijn handel in cocaïne draaiende te houden. Hij maakte gebruik van twee dealertelefoons, had een groot aantal (vaste) klanten en werkte met andere personen samen om cocaïne in te kopen en te verkopen aan afnemers. Het dossier bevat kortom aanwijzingen dat verdachte gedurende lange tijd, niet incidenteel en op min of meer professionele wijze in cocaïne handelde.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van cocaïne bijzonder schadelijk is voor de volksgezondheid. Gebruikers van cocaïne lopen een groot risico om hun lichamelijke en geestelijke gezondheid ernstig en soms blijvend te schaden. De handel in cocaïne gaat bovendien gepaard met diverse vormen van (zware) criminaliteit die een ontwrichtende werking op de samenleving hebben, zoals verboden wapenbezit, explosies, afpersingen en liquidaties. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij kennelijk niet bij deze gevolgen van zijn handelen heeft stilgestaan en zich enkel door zijn eigen financiële gewin heeft laten leiden. De rechtbank vindt het ook kwalijk dat verdachte blijkens het dossier cocaïne heeft gedeald vlakbij het clubhuis van een jongerenvereniging waar hij de voorzitter van was.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 5 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op een rapport van de reclassering van 10 maart 2025, opgesteld door [A] , reclasseringswerker. In dit rapport komt naar voren dat de reclassering zorgen ziet op verschillende leefgebieden, te weten financiën, middelengebruik, sociaal netwerk, houding en psychosociaal functioneren. Het baart de reclassering zorgen dat verdachte als gevolg van financiële stress en via personen in zijn netwerk is begonnen met het dealen van cocaïne. Positief is dat verdachte volgens de reclassering onder de indruk is van de gevolgen die deze strafzaak voor hem heeft gehad. Hij is zelf gestopt met het gebruik van verdovende middelen en is op eigen initiatief in gesprek gegaan met een psycholoog. De reclassering schat het risico op recidive als laag in en vindt interventies of toezicht niet nodig. Het advies aan de rechtbank luidt dan ook om verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de strafsoort en de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het LOVS gaan bij een dealperiode van zes tot twaalf maanden uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar. In zaken met een vergelijkbare pleegperiode als in deze zaak wordt doorgaans gekozen voor een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van tussen de twaalf en achttien maanden. Gelet hierop ligt het voor de hand om verdachte een gevangenisstraf op te leggen die duur van zijn voorlopige hechtenis fors overschrijdt. Dit zou betekenen dat verdachte terug naar de gevangenis zou worden gestuurd. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank echter voldoende aanleiding om niet over te gaan tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan de voorlopige hechtenis. Verdachte is nooit eerder veroordeeld voor strafbare feiten en heeft in het kader van deze zaak 106 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan twee weken in beperkingen. Sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft verdachte zijn leven weer aardig op de rit gekregen. De band met zijn familie is verbeterd en verdachte is aan de slag gegaan bij zijn oude werkgever in de glasvezelbranche, waardoor hij over een legaal inkomen beschikt. De reclassering schat het risico op recidive als laag in en heeft de indruk dat verdachte onder de indruk is van de gevolgen die deze strafzaak voor hem heeft gehad. De rechtbank heeft deze indruk ook en betwijfelt of een tweede periode van detentie een zinnige bijdrage zal kunnen leveren aan een positieve gedragsverandering bij verdachte.
Gelet op het vorengaande zal de rechtbank voor het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf volstaan met het aantal dagen dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De op te leggen gevangenisstraf zal daarnaast een fors voorwaardelijk deel met een proeftijd van drie jaren behelzen, met als doel verdachte te ontmoedigen om zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Tot slot zal aan verdachte de maximale taakstraf voor twee feiten van 480 uren worden opgelegd. De rechtbank vindt het namelijk belangrijk dat verdachte, naast zijn voorlopige hechtenis, nog een stevige consequentie van zijn handelen ondervindt. Het is in dit geval passender om die consequentie vorm te geven in een langdurige periode van werken voor de samenleving, dan in een langdurige periode van verwijdering uit de samenleving.
Opheffen geschorst bevel voorlopige hechtenis
Nu het onvoorwaardelijk op te leggen deel van de vrijheidsbenemende straf het voorarrest niet overschrijdt, zal de rechtbank het geschorst bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de in beslag genomen geldbedragen verbeurd te verklaren omdat deze geldbedragen door de handel in cocaïne zijn verkregen. Ook ten aanzien van de telefoons en de simkaarten heeft de officier van justitie verbeurdverklaring gevorderd, omdat deze goederen bij de strafbare feiten zijn gebruikt. De officier van justitie heeft verder gevorderd om het mes, de boksbeugel en de cocaïne te onttrekken aan het verkeer omdat het bezit van deze goederen strafbaar is. Ten aanzien van de in beslag genomen weegschaal heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen.
9.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaren, omdat deze voorwerpen gedeeltelijk uit baten van het strafbare feit zijn verkregen. Ook de telefoons, de simkaarten en de weegschaal zullen verbeurd worden verklaard, omdat de strafbare feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan. De rechtbank zal tot slot het mes, de boksbeugel en de cocaïne onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 365 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 259 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van drie jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 480 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 240 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorst bevel voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • € 12.920,00 (G3427784);
  • € 692,30 (G3427627);
  • € 50,00 (G3427864);
  • 1 STK Simkaart zaktelefoon (G3427793);
  • 1 STK simkaart zaktelefoon (G3427776);
  • 1 STK Simkaart zaktelefoon (G3427772);
  • 1 STK telefoontoestel Apple (G3427683);
  • 1 STK telefoontoestel (G3427691).
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Wapen (G3427760);
  • 1 STK Mes (G3427764);
  • 1 STK cocaïne (G3288146);
  • 1 STK weegschaal (G3427762).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E.S. Dolmans, voorzitter, mr. O. Böhmer en mr. C. Van Wambeke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Mol, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 juni 2023 tot en
met 29 oktober 2024 te Leerdam, gemeente Vijfheerenlanden, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een of meer gebruikershoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 29 oktober 2024 te Leerdam, gemeente Vijfheerenlanden,
althans in Nederland,
(telkens) één of meer voorwerpen(en) te weten meerdere dan wel enig (groot)
geldbedrag (van ongeveer 13.667 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad,
heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten
voornoemd(e) geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (al dan niet eigen) misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht, art 420qtr.1 Wetboek
van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid
1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 31 oktober 2024, genummerd PL0900-2023205398, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 109. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar het raadkamerdossier of het einddossier, wordt hieraan een ‘R’ respectievelijk een ‘E’ toegevoegd.
2.Pagina 115 (R).
3.Pagina 130 (R).
4.Pagina 178 (E).
5.Pagina 36.
6.Pagina 97.
7.Pagina 147 (R).
8.HR 15 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:1377.
9.HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578.